Het kost me aanzienlijk veel tijd om met de aanwijzingen van mijn gastvrouw in de hand het pension te vinden. Goed bedoeld heeft ze me in detail een route uitgelegd. Ik heb het gevoel dat ik half Oostende doorkruis. Met mijn schildersspullen was een taxi een betere optie, maar dit tripje naar Oostende is al een aanslag op mijn studentenbudget. De opdracht leek zo simpel ‘verplaats je in een schilder naar keuze en laat je inspireren door een van zijn werken’. Nadat ik websites bekeken had en boeken over hem gelezen, was de conclusie dat wilde ik Léon Spilliaert begrijpen, ik naar de stad moest gaan waar hij een groot deel van zijn leven verbracht: Oostende.

Ik krijg niet de kans om aan te bellen of de uitbaatster van het pension opent de deur al. Gekleed in een jasschort, een natte dweil in de hand.
‘Kunt u nog even wachten tot de hal droog is?’
Wachtend valt me op dat het huis nog veel authentieke Art Deco elementen bevat, zoals de pas gedweilde vloer. De details worden echter overschaduwd door allerlei snuisterijen. Beeldjes, glas, schilderijtjes die tot geen enkele stijl behoren of ‘kitsch’ zou tot een nieuwe stijl verheven moeten worden.

Mevrouw wil me niet te lang laten wachten en ze laat me binnen.
‘Kunt u dan wel even uw schoenen uit doen, dan loopt het niet meteen zo in.’
Daarbij wijst ze bedenkelijk op mijn legerkistjes. Ik zet mijn spullen neer en plaats mijn schoenen op de mat. Onwennig loop ik op mijn sokken achter de vrouw aan naar een tafeltje dat als een soort bureau is ingericht. Het hele huis ruikt naar bleek waarbij menig zwembad verbleekt. We spreken af dat ik contant betaal en ze leidt me naar de kamer op de eerste verdieping. Er is nog een kleinere kamer. Ik krijg voor hetzelfde tarief de grote kamer omdat ze ‘meneer de schilder’ graag een kamer vol ruimte en licht voor de prijs van de andere kamer gunt. Het is toch buiten het seizoen.

‘Dan moet u wel een mooi schilderijtje voor me maken. Je ziet dat ik van kunst houd’, zegt ze wijzend op een reproductie van een zeegezicht. Verder is de kamer weldadig schaars ingericht in vergelijking met de rest van het huis.

De keuze voor Léon Spilliaert lag niet voor de hand en was net zo ongewoon als mijn aanwezigheid op de kunstacademie. Na een paar jaar als monteur in een garage, besloot ik dat ik mijn handen liever besmeurde met kleurrijke verf dan met zwarte motorolie. Een geur die ik nog steeds meen te ruiken als ik mijn vingers onder mijn neus houd. Ik verwachtte dat ik me beter thuis zou voelen bij de kunststudenten dan in de kring van ongepolijste mannen met hun twijfelachtige grappen. Niets is minder waar. Hoewel op het eerste oog divers, bleek al snel dat ook het creatieve uiterlijk moest voldoen aan bepaalde groepsnormen. Ook voor deze opdracht koos men vrij uniform voor kunstenaars als Jeff Koons en Damian Hirst, waarschijnlijk vanwege de aantrekkingskracht van de bakken met geld die ze verdienden. Deze generatie kunstenaars is niet van plan een heel leven op een houtje te bijten. Toen ik tijdens de presentatie mijn kunstenaar noemde, ontving ik meewarige blikken, waarbij sommige eerst naarstig op hun telefoon moesten googlen wie Léon Spilliaert was. Unaniem besloten mijn collega studenten dat Léon Spilliaert niet sexy was, het toverwoord. Alleen mijn mentor knikte goedkeurend.
‘Uitstekende keuze, Walter, daar valt heel veel van te leren. Gemakkelijk zal het niet zijn.’

En nu ben ik hier. Oostende bereikt. Ik zet mijn pillen op het schapje boven de wastafel en besluit ze een aantal dagen niet in te nemen. Ze zullen me belemmeren om me volledig in andermans leven onder te dompelen. Meestal ben ik blij met mijn lithiumpillen, die mijn onstuimige gevoelsleven aan banden leggen. Nu wil ik deze stad echt beleven. Vanuit het station ben ik door de stad gelopen, het zicht op haven en zee voor later bewarend. Langs de gigantische Sint-Petrus- en -Pauluskerk, via tal van kleine straatjes, kwam ik via de Kapellestraat bij de Vlaanderenstraat. Mijn eerste indruk is dat deze stad bij me past. Het heeft de juiste mix van de werkmens en de levensgenieter. Ik weet als geen ander hoe die twee zaken in een lichaam kunnen huishouden. Mijn hart klopt iets sneller en ik heb zin om weer eens vrijuit te voelen.

Mijn eerste blik op zee. Ik herken de zeegezichten van Spilliaert. Aannemend dat de Noordzee overal gelijk zal zijn, blijkt dat dit toch ontegenzeggelijk de zee is zoals geschilderd door Spilliaert. Het is nog geen weer om te baden. Dat maakt het aangenaam rustig op het strand. Ik geniet van het lopen tegen de wind. Ik laat me grijpen, aanraken, meenemen. Dit is het gevoel dat ik zo lang onderdrukt heb. Natuurlijk zal ik erop letten dat de manie me niet zal overvallen. Het is zo fijn om weer echt te voelen dat ik leef. Ik trakteer mezelf op een de Koninck op een terras. Nog net iets te guur. Ik zet mijn kraag hoog op. Van een man naast me biets ik een sigaret. Ik heb al zo lang niet meer gerookt.

Als afsluiter van de dag keer ik terug en waag me aan een zeegezicht. De ondergaande zon spiegelt zich in de rimpeling van het water. Het is niet mijn ultieme werk voor de opdracht. Dat is de blauwe teil. Tijdens mijn schilderen komen er mensen achter me staan, ze wijzen naar mijn schilderij en melden tegen elkaar ‘kijk hij schildert de zee’. Een klein jochie vraagt me ‘waarom’.

De volgende dag volg ik de voetsporen van Léon Spilliaert. Van het Spilliaert huis aan het einde van de Koninklijke galerijen op de Zeedijk tot zijn graf op de begraafplaats Stuiverstraat. Het leven stroomt door mijn aderen. Ook die avond maak ik een schilderij aan zee. De kleuren worden feller, helderder. Ik geef mezelf hardop commentaar. De mensen komen nu niet kijken. Ze lopen in een boog om me heen. Dat maakt me niet uit. Ik heb geen behoefte aan pottenkijkers. Ik beland in een kroeg en drink iets teveel. Ik vergeet mijn schilderij en als ik thuiskom, sluit mijn hospita met een klap de deur naar haar kamer. Ik hoor haar een sleutel omdraaien.

De volgende dag bij het ontbijt kijkt ze me verwijtend aan.
‘Meneer Walter, ik wil u er wel op wijzen dat we hier in dit pension niet van dronkaards houden. Ik neem aan dat het hierbij blijft.’
Ik zie er niet best uit door het drankgelag en een onrustige slaap waar alle schilderijen van Spilliaert samen versmolten tot een surrealistische nachtmerrie. Misschien moet ik even afstand nemen van Spilliaert. Vandaag ga ik het James Ensorhuis bezoeken.

Het is nu twee dagen later. Vanaf het Ensorhuis ben ik mijn leven kwijt. Nog verergerd door de taferelen op Ensors schilderijen heeft de manie toegeslagen. Ik zwierf van haven, naar zee en door de binnenstad. Ik kan me niet herinneren waar ik geslapen heb. Het laatste beeld is dat ik ergens een fles sterke drank deelde met een zwerver. Ik sluip op mijn tenen de trap op, de legerkistjes geparkeerd bij de voordeur. Mijn madam, zoals ik haar in mijn gedachten noem, kijkt even om de deur en sluit hem onmiddellijk. In de spiegel boven de wastafel kijk ik in mijn holle ogen van het zwarte gat. Het zelfportret van Spilliaert in de spiegel dringt zich op. Het gedeelte dat nu komt, jaagt me meer angst aan dan de manische uitbundigheid. Het potje met pillen staat te wachten. Ik neem een dubbele dosis. Uitgeput val ik in een droomloze slaap.

De volgende dag word ik pas laat wakker. Mijn ogen staan nog steeds hol. Het zwarte gat is vergrijsd. Ik neem een pil en spoel hem met een glas koud water weg. Een klop op de deur. De hospita staat met een dienblad met eten voor me.
‘Ik dacht, je zult wel honger hebben. Gaat het?’
Ik ben verbaasd over haar zorgzaamheid. Eerder had ik verwacht dat ze me op staande voet eruit zou gooien. Alsof ze mijn gedachten leest, verklaart ze zich.
‘Mijn zoon… nou ja, ik herken het.’

Pas als ik de eerste happen van mijn brood neem, merk ik de honger en ik vraag me af hoe lang ik al niet gegeten heb. Het bord is al snel leeg. Wanneer ik het op het dienblad wil zetten valt me het craquelé in het glazuur op. Even gaat er een schok door me heen van de herkenning van het moment. Ik pak mijn penselen en zet een doek op. Als vanzelf ontvouwt zich een schaal op het canvas. Een simpel aardewerken bord. Het is echter niet alleen maar een goed gelukt stilleven. Ondanks mijn gestabiliseerde gemoed, voel ik de kracht van het schilderij. De immense leegte, de extreme volheid. Ik begrijp nu dat er moed voor nodig is om zoiets te schilderen. Die moed en visie had Léon Spilliaert toen hij zijn ‘blauwe teil’ schilderde. ‘In die Beschränkung zeigt sich erst der Meister’ zoals Goethe al zei.
Mijn hospita is binnengekomen. Ik heb haar klop niet gehoord. Ze staart naar het schilderij.
‘Ik kwam de ontbijtspullen ophalen voor de afwas. Heb je het bord nog nodig?’
Ze kijkt met een frons naar het schilderij.
‘Is dat wat je schildert?’

De volgende dag pak ik mijn spullen en sta op het punt om te vertrekken. Gisteren heb ik nog een keer een ronde door Oostende gemaakt. Ook onder de nevelen van lithium, is het een stad die me bekoort. Wie weet kom ik nog eens terug. Al was het maar om de frisse zeewind op te snuiven. Mijn lege schaal is ingepakt. Ik kan niet beter aan de opdracht voldoen, ik heb me ingeleefd in de kunstenaar en een werk voltooid. In de hal neem ik afscheid van mijn hospita. Ze wijst naar een kastje in haar kamer. Daarop een foto van een jongeman, haar zoon. Even zijn we stil, dan geef ik haar het zeegezicht van de eerste dag.
‘Dit is voor u.’
Ze slaat haar hand voor haar mond.
‘Maar jongen, wat vind ik dit mooi. Dus je kunt wel schilderen.’
Ze neemt me in haar armen en drukt haar boezem tegen me aan. Twee dikke zoenen zijn mijn deel. Ik sta er verlegen bij.
‘Kom je nog eens weer? Je bent hier altijd welkom en dan houd ik je wel in de gaten.’

EINDE

De blauwe teil / Léon Spilliaert

%d bloggers like this: