Oostende 1967
Ik ben zeven jaar.
Elk weekend rijden we langs de oude baan naar Oostende. Ma, pa en ik.
Als ik sjans heb mag Laura mee. Ik heb haar Laura genoemd naar de zon. Mijn mama, een echte ‘Ostensche’, riep altijd als de zon uit de wolken tevoorschijn kwam ‘Zie,… Laura is daar!’
Vandaar dat ik mijn puppy, die uitgroeide tot een schat van een Ierse Setter, mijn boezemvriendin, mijn zonnetje, de naam Laura heb gegeven.
Als ik sjans heb, is ‘t laag water. Dan laat ik Laura los op ‘‘t hard zand’ voor de deur. Bij mijn luid startschot ‘woewoewtje doen!’, vliegt ze naar de brieslams om de bende meeuwen krijsend de lucht in te jagen. Zalig is dat!
Mama vindt het wel niet zo zalig als Laura en ik dan weer in het appartement thuiskomen en ik haar met een reuzegrote, propere badhanddoek droogwrijf, zodat, op enkele seconden tijd, de vloer weer kraakt van het zand en de lucht weer gevuld is met nattehondenparfum. Maar Laura geniet er erg van. En ik ook. Daarna legt ze zoals gewoonlijk, met een voldane blik, haar lange voorpoten op de vensterbank om samen met mij naar buiten te kijken. Zij volgt de voorbijvliegende meeuwen. Ik de signalen van het seinhuis op het oosterstaketsel. Aan de hand van het zeemansboek leerde ik af te lezen hoe hoog het zeewater staat. Aan de hand van de opgehangen korven word ik op tijd verwittigd wanneer een maalboot de haven buiten wil varen. De lucht is helder blauw. Vanavond volgt beslist een prachtige roodgloeiende zonsondergang. Ik kan niet meer tellen hoeveel ik er al, bij thuiskomst, met mijn plakkaatverf op een Din-A4-tje heb vastgelegd.
We wandelen op de dijk. Ik voel me nogal opgewonden. We gaan op bezoek bij een goede vriend van ma en pa. Hij blijkt een heel belangrijk persoon te zijn. Hij heeft zelfs twee voornamen! Men noemt hem ‘Mister Gerald Kendall Dunn’ maar zij mogen hem ‘Gerry’ noemen.
We arriveren aan de Residentie Kursaal, in de IJzerstraat. Ze bellen aan. Een gezoem en de deur klikt open. Enkele trappen en een piepkleine lift waar we net met ons drieën in kunnen, brengt ons naar de vijfde etage. Aan de voordeur hangt een statige ronde koperen gevlochten klopper, die mama twee keer aantikt.
Ik hoor een rauwe stem, zoals de hoofdrolspeler in de serie ‘Mannix’, met een sterk Amerikaans accent roepen ‘I am coming’. Langs een even piepfijne gang betreden we zijn appartement.
Mijn ogen vallen uit mijn kop, want, midden in die dunne gang staat een ronde, witstenen fontein.
Ze is zelfs groter dan mezelf. En … ze werkt! De waterstralen gaan wel een armlengte omhoog om nadien weer in een kring in de waterbak opgevangen te worden. Wat een fantastisch idee, een fontein binnen in huis! En meteen zorgt dat kabbelend geluid voor een heel speciale sfeer. Ik ben er niet van weg te slaan. Mijn moeder roept me en Mister Dunn vraagt me wat ik wil drinken. Ik ga verder de gang door maar kan het niet laten mijn linkerhand over het behang te laten strijken. Zo een speciaal veloursachtig behangpapier heb ik nog nooit gezien. Zo chique! Ik treuzel en heb nog geen zin de salon binnen te gaan. Ik ben een beetje bang dat ik er me vervelen zal, zoals meestal het geval is als ik met ma en pa op stap moet. Ik ben gewoon dat ik dan weer moet stilzitten en zwijgen als de grote mensen praten. Ik voel me altijd heel klein en mijn ouders als heel groot. Zij leven in een andere wereld, die van de volwassenen. Blijkbaar is alleen die wereld belangrijk.
Nochtans richt die Mister Dunn zijn vraag nogmaals rechtstreeks tot mij: ‘Would you like to drink a Coca-Cola?’
Ik schrik ervan op dat een meneer die zo belangrijk is mij aankijkt en mij serieus neemt. Het geeft me een heel goed gevoel waarbij ik denk ‘Die Mister Dunn is niet alleen heel rijk maar heeft een warm hart’.
In de salon verveel ik me niet. Hier vallen mijn ogen helemaal uit mijn kop.
In de hoek rechts tegen de muur, heeft hij een minibureautje gemaakt in een soort nis, heel pittoresk. Daarnaast hangen, alsjeblieft, wel zes (!) televisies aan de wand. En ze spelen dan nog allemaal. Niet te geloven. Slechts één maakt geluid. Je weet niet waar eerst gekeken.
Daarnaast hangen vier identieke ronde koperen bootklokken aan de muur. Die tonen allemaal een andere tijd aan. Eronder hangen plakaatjes ‘Bruxelles’, ‘Paris’, ‘Toronto’ en ‘Ohio’.
Een drie meter lange en wandhoge mahoniehouten bibliotheek toont haar fiere verzameling donkerrode en groene encyclopedieën. Op de onderste planken trekt een verzameling bonte miniatuur speedbootjes de aandacht en nodigt een reeks kleurrijke boeken en magazines over motorboten uit om ingekeken te worden.
Achter de eetplaats met een ovale tafel en chique gekrulde stoelen, werd het tweede en cirkelvormig deel van de salon, met haar glanzend geboend parket en haar overweldigend panoramisch zeven-ramen-zeezicht, opgehoogd. Aan weerszijden van de trede staan telkens drie kleine koperen pilaren, verbonden met een wit, dik zeemanstouw, startend met een keurige, koninklijke, lichtblauwe floche. Een zeer imposante afscheiding tussen eetplaats en salon.
Ik mag eens tot aan de vensters gaan kijken. Wat een subliem uitzicht! Ik zie én de zee én het uitgestrekte grote strand aan mijn linkerkant. Rechtsonder zie ik mensen wandelen op het plein voor het casinogebouw. Het is hoog water en ter hoogte van de helft van de trap zitten meisjes met opgetrokken rok, voeten in het water.
Binnen in de salon op de linker muur bevindt zich nog een schat! Een volledig wandbedekkend en subliem mooi aangebracht muurschilderij van de haven van Venetië. Vooraan ziet men een stuk kaai met dikke meerpalen, het kabbelende water in de haven waar zeilschepen kriskras door elkaar varen en aan de overkant een rij statige oude Venetiaanse herenhuizen. Echt schitterend! Wat mooi! Die kleuren ook! Het overheersend appelblauwzeegroen is mijn lievelingskleur.
Mijn verrassing kan niet op als ik in de keuken mag toekijken hoe Mister Dunn met die reuzefrigo van Frigidaire ‘crushed ice’ maakt. Allemaal zaken die ik alleen ken van op TV en dan nog…
Zoals gewoonlijk op verplaatsing vraag ik dan eens voor vertrek, om naar het toilet te mogen gaan. Dan kan ik misschien op mijn gemak de badkamer es bekijken… Gouden handdoekringen en gouden kranen? Jezus,… bestaat dit echt?
Op zondagavond, langs de drukke oude tweevaksbaan naar huis ben ik zoals gewoonlijk doodsbenauwd. De voetbalreporter tiert door de autoradio en mijn vader, fervente Club Brugge fan, brult gildig mee ‘Dedju!’, ‘Ooooohhh! Jaaaaaaaaa!’
De auto hangt vol van de Belga-lucht. Ik houd mijn adem in. Het ergste is als weer de zoveelste zondagsrijder voor ons aan het ‘trunten’ is. Opgefokt door de joelende voetbalreporter en een paar whisky’s ziet vader geen enkel bezwaar om op een nieuwe ‘Jaaaaaaa!’ in te halen. Ik beef en doe mijn ogen toe.
EINDE
Marine / Léon Spilliaert