We noemden haar altijd tante Laura, zij was eigenlijk Germaines tante maar ze sprak zo vaak over haar dat we ook maar tante zeiden. Vaak sprak ze alleen het woord tante uit en we wisten over wie het ging. Laura was de jongste zus van Lucie uit Koekelare en was al heel jong gaan ‘dienen’ in Oostende zoals zoveel meisjes van de buiten die aan de kust hun kost wilden verdienen in winkels, hotels en restaurants. Begin 1924 trouwde Laura met Gustaaf, een rasechte Oostendenaar uit de visserswijk rond de Vuurtoren.
Misschien had ze hem leren kennen in een van de vele danszalen in de stad tijdens de ‘roaring twenties’? Nonkel Gustaaf werkte bij de veerdienst Oostende-Dover als hulpmachinist, een van de velen in Oostende die ‘bij de male werkten’. Eind november van dat jaar kregen ze een zoon, Jaak.
Germaine, oudste dochter van Lucie, geboren in 1915 had na de lagere school bij een textielbaron in het Franse Halluin als kindermeisje goed Frans geleerd. Een paar jaar nadien werkte ze in Oostende als inwonend dienstmeisje in een winkel voor ondergoed ‘T Schiptje’ genaamd waar haar Frans goed van pas kwam. Ze kreeg enkel op zondagnamiddag vrij en met het tramtje reed ze over de Tettebrug naar tante Laura die in de De Rudderstraat woonde op de Opex. Naar haar ouders in Koekelare ging ze niet vaak terug en dat had zo zijn redenen. Vader Alois was een ouderwetse man en heel streng op zijn dochter en moeder Lucie had niet veel te zeggen. Hij was tijdens de Eerste Wereldoorlog als ‘Fransman’ in het oosten van Frankrijk het seizoen gaan doen en geraakte niet meer terug. Germaine was drie jaar toen ze voor het eerst haar vader zag…
Georges, een jonge twintiger, was van Zevekote en de oudste zoon uit een heel groot gezin.
Als veertienjarig boerenknechtje kreeg hij kans om in de jaren twintig in Antwerpen de bakkersstiel te leren bij zijn tante Mathilde. Een nieuwe wereld ging voor hem open. De zondagnamiddag bracht hij door in musea, geraakte geïnteresseerd in schilderkunst en werd amateurschilder. Hij was atletisch gebouwd en volgde ook sporttrainingen zoals worstelen. Als hij volleerd was als bakker vond hij alleen werk in Brussel bij het laden en lossen op de vroegmarkt. Uiteindelijk kwam hij weer naar de kust op zoek naar vast werk. Dat zoiets in de crisisjaren dertig heel moeilijk was had hij aan den lijve ondervonden.
Hitler was in 1933 aan de macht gekomen in Duitsland, Joden werden het leven lastig gemaakt.
Enkele schrijvers zoals Joseph Roth, Stefan Zweig, Irmgard Keun en anderen vonden een tijdelijk onderkomen aan onze kust. In 1934 werd Leopold III koning na de tragische dood van zijn vader Albert. Regeringen wisselden om de haverklap van minister, nieuwe politieke partijen REX en VNV wonnen meer en meer terrein.
Georges vond tijdelijk werk als havenarbeider in het Oostendse houtdok en verdiende daar veel geld, wel 70 frank per dag. Als hij op zaterdag en zondag ook werkte, verdiende hij wel drie keer zoveel als een gemiddelde werkman. Dat was geen vast werk, hij moest zich iedere morgen aanmelden om misschien een opdracht te krijgen. Hij leerde er ook de socialistische voorman en Oostendenaar Louis Major kennen die zich fel mengde in de politieke strijd. Georges wilde vooruitkomen, volgde avondlessen Frans en ging ook een tijdje naar de politieschool maar hij voelde zich daar niet op zijn gemak als jongen van het platteland. Uiteindelijk vond hij vast werk in de Oostendse melkerij Devreese…Hij leerde autorijden en zo kon hij boter en kaas in een bestelauto uit de Koekelaarse melkfabriek in Oostende leveren.
In de stad deed hij iedere ochtend zijn melkronde. Hij reed op zijn fiets naar de hotels op de dijk om boter en room te leveren. Hij kwam niet op de dijk zelf, die was voorbehouden voor de burgerij en de rijke toeristen in ‘La Reine des Plages’ die toen haar mooiste jaren beleefde en wereldfaam genoot. Voor levering aan het bekende hotel Osborne stapte hij binnen langs de kant van de Van Iseghemlaan en ging direct naar de keuken waar de koks volop in de weer waren. Als het erg druk was pakten ze soms een pakje boter uit zijn handen en gooiden het in het fornuis om het vuur nog meer aan te wakkeren. Hij leverde ook room aan de banketbakkerijen en ijssalons waar een hoofdzakelijk Franstalig publiek de namiddag keuvelend doorbracht met lekkere taartjes of ijs in de zomer. Soms leverde hij wel veertig liter room voor het ijssalon op de hoek van de Sebastiaanstraat en het Marie-José plein…
Af en toe ging hij in Oostende op bezoek bij een tante van moederskant, Marie. Zij baatte een pensionnetje uit in de IJzerstraat niet ver van het Kursaal. Ze was nogal hovaardig en noemde haar pension ‘Hotel chez Marie de la Chapelle’. Engelse gasten logeerden er graag, ze was bekend voor haar lekkere soep en wellicht ook voor andere zaken. Volgens Georges hebben ze daar wat uitgestoken. Ze was getrouwd met een bekend Oostends figuur ‘Guustje van het Stadhuis’. Zijn typetje kwam dan ook altijd voor in de jaarlijkse Oostende Revue! in deschouwburg…
Germaine was ondertussen negentien jaar geworden en als de melkman ‘s morgens aanbelde in ”t Schiptje’ nam ze als dienstmeisje meestal zelf de melk aan. Georges, een knappe, kloek gebouwde jongeman die een jaar of zeven ouder was, maakte nogal indruk op haar. Ze maakten af en toe eens een praatje en zo kwam van het een het ander. In de zomer van 1935 spraken ze af om op zondag eens naar het Klein Strand te gaan zonnebaden, dat was het strand voor het gewone volk. Op een fotoprentkaart, waarschijnlijk door een commercieel fotograaf genomen, zie je ze samen in het zand liggen voor een typische badkar. Later kocht hij een ‘Kodak’ fototoestelletje en als ze afspraken in het stadspark bij ‘de horloge’ of bij het bruggetje werden er kiekjes genomen.
Germaine was volgens de laatste mode gekleed en zag er soms uit als een filmster. Ze gingen naar een van de vele cinemazalen in de stad om de filmsterren Johny Weismuller en Shirly Temple aan het werk te zien. In de Ieperstraat was er ook een café annex cabaret met een ‘snelle dochter’, de dochter van Georgesʼ tante Fiete die eigenlijk Sophie heette. Ze zong vaak ‘Plaisirs d’amour, ne durent q’un instant’ van Lucienne Boyer of Marlene Dietrich’s ‘Sag mir wo die Blumen sind…’, liedjes waar je weemoedig van werd.
Naar het einde van 1935 toe stelde Georges zijn verloofde voor in Zevekote aan zijn ouders en de talrijke broers en zussen. Germaine was erg bedeesd en bloosde tegenover al die nieuwsgierige gezichten maar ze werd goed bevonden door vader Alfons en moeder Irma. In Koekelare verliep het anders. Vader Alois ging absoluut niet akkoord met de verloving en Germaine werd het huis uitgezet. Ze vond een toevlucht bij haar tante Laura in de De Rudderstraat. Heel haar leven bleef ze tante daar erkentelijk voor en deelde die band later met haar kinderen. Georges en Germaine moesten bijgevolg nog wachten om te trouwen tot zij meerderjarig was. Op 21 januari 1936 kon vader Alois zich niet meer verzetten tegen het huwelijk.
Ondertussen had de liefde haar werk gedaan en was ze in verwachting. Op één februari trouwden ze in de kerk van Sint-Petrus en -Paulus in Oostende. Het was een trouwfeest een beetje in mineur want haar ouders waren er niet bij. Georges’ tante Liza, die kokkin was, zorgde voor een bescheiden trouwmaal.
Tante Laura en nonkel Gustaaf besloten toen te verhuizen en samen met het nieuwe paar huurden ze een huis met een verdieping in de Gelijkheidstraat. Zij namen intrek in de benedenverdieping met hun drie kinderen en Germaine en Georges betrokken de bovenste verdieping in afwachting van de geboorte. Georges installeerde daar een duiventil en begon later kanaries te kweken, een specialiteit van hem en zijn exclusieve domein. Gustaaf en Georges konden het met mekaar goed vinden en gingen in hun schaarse vrije tijd af en toe een pint pakken in een van de vele cafés in het Westerkwartier. Germaine leerde ondertussen van nonkel Gustaaf hoe je het best verse ‘schulletjes of platjes’ van de trap klaarmaakt want hij was een kenner …
Bij de verkiezingen van 24 mei 1936 haalden Rex en VNV samen een vierde van de kamerzetels binnen en lieten zo de drie traditionele partijen een nederlaag incasseren.
Op 1 augustus opende Hitler de Olympische Spelen van Berlijn, een ware propaganda voor het nazisme…
Maar het leven gaat door en los van die politieke waarschuwing van wat er misschien te wachten stond, werd de liefde van het jonge paar bekroond. Op 19 augustus werd hun eerste zoontje geboren in de Gelijkheidstraat. Op het doopfeest van 26 augustus in het kerkje van Mariakerke erfde het de naam van zijn grootvader Alfons. Hij was het eerste mannelijk kleinkind van de trotse grootvader. Na de doopplechtigheid vroeg hij aan de misdienaars om de klokken extra te laten luiden voor wat zakgeld. Een feestmaal met ‘boullie’ en worteltjes, de lievelingskost van peter Alfons werd opgediend in tante Laura’s benedenverdieping. Haar zus Lucie die volgens de traditie meter had moeten zijn was er helaas niet bij…
Voor Germaine was Alfons in het begin een zorgenkind, na twee maanden woog het minder dan bij de geboorte en kon geen eten inhouden, ze was radeloos en weende erbij tot een vriendin haar aanraadde eens karnemelk te geven en waarachtig, het hielp.
Tante Laura bleef niet achter in de liefde en kreeg er op haar beurt nog een dochtertje bij, Simonne.
Samen met Germaine wandelden ze later af en toe met de kindjes in een kinderwagentje naar het Bosje via de Soldatenberg, niets vermoedend van het dreigend onweer aan de horizon in de herfst van dat jaar…
Epiloog: Mei 1940
Tante Laura en haar gezin konden met de maalboot vluchten naar Engeland. Hun oudste zoon Jaak kwam in 1945 in Bergen-op-Zoom(NL) om als ontmijner bij het Belgisch leger.
Georges en Germaine die ondertussen een bloeiende kruidenierswinkel hadden dicht bij de Steense luchthaven waren ook gedwongen om te vluchten…
Pas in1946 zagen de twee gezinnen elkaar terug…
EINDE
Melancholie / Léon Spilliaert