In opdracht werken is me altijd al slecht afgegaan.
Het is voor mij als naar het toilet gestuurd worden zonder dat ik moet.
Is het omdat ik in mijn kinderjaren niet eens mocht ademen en kauwen zoals ik deed of omdat ik eigenzinnig geboren ben? Ik zal het nooit weten.
Eén ding staat vast: Ik kauw nu zo lang en zo veel ik wil en wat ik wil!
En ademen zoals ik adem zal ik blijven doen zolang ik leef!
Wel heb ik geleerd dat ik niet te lang op iets moet zitten ‘sjieken’. Vooral figuurlijk dan. Ik werd er tot hier toe niet bepaald vrolijker van, van dat soort sjieken. Bovendien voelden weinigen zich geroepen in mijn nabijheid te blijven als het zo ver kwam. ‘Ga je weer zagen en hertefretten?’ of ‘Dram toch niet zo!’, krijg ik geregeld op mijn boterham.
‘Wat ben je toch soms zwartgallig!’
Alleen opgewekt zijn en geestig doen is toegestaan. Al is je broertje net doodgegaan en ligt je vader van verdriet te sterven, keep smiling terwijl binnenin een woedende, treurende of diep gekwetste wolf niets anders kan dan huilen, want anders ben je negatief en ongewenst.
Ook voor het letterlijke (sjieken) heb ik mijn gelijke nog niet gevonden.
Nog steeds niet kauwen zoals ik het zou willen dus, tenzij in stilte, wanneer ik met mezelf alleen ben… of tegen de muren, die ik geregeld opzoek.
’s Nachts, als andere, meer normale mensen slapen, de straat nog enkel onder druk staat van het massale snurken en de stad zich nestelt in de donkere holten van de nacht na weer een veel te drukke dag kan niemand mijn sjieken horen of zien… noch mijn braken.
Sjieken en braken, ze gaan dikwijls samen. Niet zozeer het fysieke braken, het legen van een ontregelde maag, maar het misselijkmakende gevoel van onrecht waar geen verhaal tegen is en dat geen uitweg kent of vindt.
Het braken van machteloosheid, op papier, met losgeslagen woorden of met inkt of verf of wat voorhanden is wanneer het er zo nodig uit moet. Het worstelen met je zelf!
Zo gebeurde het steeds vaker dat ik me ‘s avonds, nadat ik de kinderen had ondergestopt, mijn huiswerk had gemaakt en alle voorbereidingen had getroffen voor de volgende dag, bezondigde aan dat soort ‘nachtbraken’.
Die schaarse momenten waarop ik mezelf mocht zijn, wat lucht kon geven aan mijn ongenoegen, mijn sluimerende frustraties, mijn melancholie, mijn ‘Sturm und Drang’.
‘Mocht’ zolang ik mezelf de toestemming kon geven me over te geven aan de kracht van de nacht zonder schaamte of schuldgevoel. Die kwam pas de volgende dag, met dikke wallen of donkere kringen waar je niet naast kon kijken en waarmee ik weer een verkeerde indruk gaf, weer slechte punten kreeg en weer een hoop kritiek… tot ik er op de lange duur kotsdepressief van werd. Zulke inzinkingen kwamen meestal onverwacht en konden maanden aanslepen eer ik weer in staat was te eten, de dagen van de nachten te onderscheiden, de geur en kleur van mensen weer kon verdragen en de kruiden in mijn tuin weer bij naam kon noemen.
De kinderen zijn groot nu, hebben hun eigen leven en ik het mijne.
Op rust zoals dat heet, hoewel van rust nog altijd weinig sprake is.
Nog steeds word ik pas goed wakker als elk weldenkend mens gaat slapen.
Dan krijg ik het, die ‘bevlogen’ momenten. Die momenten waarop ik creatief kan kotsen, als heeft het gedurende de dag liggen broeden om nu, in de stilte van de nacht, vorm te krijgen.
De nacht geeft me de rust en stelt me gerust… Geen verwachtingen, geen onverwachte telefoontjes of bezoekers, geen burenlawaai, geen geruzie, een erfenis uit het verleden, geen herrie meer.
Alleen bij volle maan durft dat de spuigaten uitlopen, wanneer er tastbare elektriciteit in de lucht hangt, onzichtbare vibraties niet te temmen zijn en ook niet te ontlopen.
Toen hij nog leefde belde hij me bij elke volle maan en ik vervloekte hem.
Hij belt niet meer.
De nachten blijven stil, ook die bij volle maan. Enkel het keteltje op het vuur maakt af en toe een ploffend sprongetje wanneer het te heet wordt aan zijn kontje en spuugt sissend op de warme plaat. Een vertrouwd geluid maar nog elke keer schrik ik even op als het de nachtrust verstoort.
Zo ook vorige week toen de maan vol en hoog aan de hemel stond en de achtertuin in een wit licht baadde werd ik bij het ploffen weer rusteloos maar te ongedurig om iets zinnigs te doen.
Hoewel de klokwijzers al voorbij één uur aanwezen voelde ik me nog helemaal niet moe en naar bed gaan was het minst zinnige wat ik kon bedenken.
Ik trok mijn jas en mijn laarzen aan, grabbelde mijn sjerp en mijn camera mee, zwierde de ene rond mijn nek, de andere over mijn schouder en trok de voordeur zo zacht ik kon in het slot, als was ik bang betrapt te worden. Mijn naaste buurvrouw noemt me nu al geschift.
Met stevige tred stapte ik de straat uit alsof ik de laatste trein nog moest halen. Eens de Prinsenlaan door en Petit Paris over, waar twee fietsers het rode licht negeerden ten teken dat er geen verkeer was, vertraagde ik mijn pas. De Koninginnelaan lag er doods bij op enkele schaars verlichte ramen na. Of was het de maan die zich spiegelde in de hoge ruiten?
Lichtelijk opgewonden bereikte ik de Drie Gapers.
Meestal kwam ik hier per fiets en had het gevoel me zo sneller uit de voeten, (of uit de wielen) te kunnen maken bij mogelijk dreigend gevaar. Nu voelde ik me kwetsbaarder en hoopte dat de maan me voldoende zou bijstaan, de hemel wolkenloos zou blijven.
Het standbeeld van Leopold II te paard kreeg in dat licht het obscure karakter dat het verdiende.
De Gaanderijen werden op dat uur niet meer verlicht zodat ze nu nog zwarter afstaken tegen de maanovergoten strook zeedijk.
Mijn voetstappen ketsten hol tegen de met foto’s behangen muren en dat irriteerde me.
Het onderstreepte mijn alleen-zijn en mijn kwetsbaarheid, toch had ik nu allerminst zin om op de toppen van mijn tenen te lopen.
Ik koos voor het strand.
Daar kon niemand me horen of zien… alleen was de bries iets strakker en koeler maar ik was stevig ingeduffeld en de koelte deed me goed.
De zee leek een stuk verfrommeld zilverpapier dat weer effen gestreken was. Hier en daar stond een lichtstip aan de einder, nietig vergeleken bij het melkwitte licht van de maan.
Het vertrouwde bruisen van de zee dat veel intenser klonk dan overdag en het knerpen van mijn laarzen in het vochtige zand maakten me rustiger. ‘Wat zou ik zijn zonder de zee?’, dacht ik hardop.
Aan de andere kant knipoogde een gelig licht als blijk van verstandhouding.
Ik begaf me langs het Kursaal richting strekdam waar ik het meeste natte zand van mijn laarzen stampte.
Nog steeds was er niemand, zo dacht ik.
Ik staarde in het kringelende water dat in het maanlicht grappige tekeningen toverde.
Daar kan ik uren naar kijken. Zo mooi is dat.
Ooit heb ik dat willen schilderen maar slaagde er niet in.
Dan moest ik steeds aan Spilliaert denken, hoe hij dit beeld keer op keer had vastgelegd.
Ik had het vol bewondering bestudeerd maar weigerde dit na te bootsen.
Spieken was niet mijn stijl… zelfs niet van grootmeesters…
Ik wilde de zee op mijn manier gadeslaan en uitbeelden zonder plagiëren.
Maar hoe kon ik dat beeld stilzetten en toch de beweging suggereren?
Het antwoord kwam als bij toeval toen ik het digitale tijdperk werd binnengeloodst.
Eindelijk had ik het gevonden!
Honderden keren heb ik het vastgelegd… klik klik klik … als een bezetene. Inmiddels kan ik het bijna met mijn ogen dicht zien hoe het moet. Helaas is de verf uitgedroogd of ver weg opgeborgen en raak ik geen penseel meer aan… ‘Wat zonde…’, mijmerde ik terwijl ik in het water naar de magische figuren tuurde. Mijn handen jeukten weer.
Danig begeesterd door het schouwspel merkte ik nu pas dat ik vooral koude handen had gekregen, mijn handschoenen thuis had laten liggen en ik bovendien helemaal niet alleen bleek te zijn.
Op een van de rotsblokken zat blijkbaar een jonge vrouw, roerloos en met opgetrokken schouders, haar handen om de boord geklemd in hetzelfde water te staren. Ze was in badpak! Ze moest het vast wel koud hebben dacht ik zo. Ze moest me ook gehoord hebben, maar ze keek niet om.
Even had ik zin om naar haar toe te gaan, haar aan te spreken, maar bedacht me bijtijds. Het was te gevaarlijk op de rotsblokken. Misschien zocht ook zij de rust en stilte van de nacht op, dus keek ik weg de verte in naar de knipogende lichtjes, richtte mijn camera naar het kringelende water en gluurde daarboven toch nog even in haar richting. De rots was donker en leeg! De vrouw bleek plots verdwenen, geruisloos verzwolgen door de nacht… of door de zee… ? Alleen zat er een hondje. Ik raakte nogal in paniek en keek wild in het rond.
Op dat moment legde iemand een koude hand op mijn schouder en zei iets. Ik schrok zo hevig dat ik wakker werd… van mijn eigen hand op mijn schouder.
EINDE
De baadster / Léon Spilliaert
_______________________
Het verhaal van Annie Boedt had enkele dagen geleden moeten gepubliceerd worden.
Door een fout bij het klaarzetten van de verhalen is dat mis gelopen.
Hiervoor onze excuses. We hebben deze fout zo snel mogelijk rechtgezet.
De verhalen van Drijfhout blijven ook na afloop online staan en we wensen jullie ook nu nog veel leesplezier met het verhaal van Annie Boedt.