Het loungy sfeertje van de beachclub maakt me onrustig. De bezoekers komen er voor koffie en een luie zondagmiddag. Ik zoek wat anders. Maar de jonge goden in half afgestroopte wetsuits zijn er niet. Te weinig wind. Mijn lijf wordt weer warm bij de gedachte aan hen. Ik moet hier weg. De soezerige gezinnetjes mogen niet merken hoe ik kick op dit wereldje. Mijn lichaam is al bijna afgedankt, maar mijn geest herinnert zich alles perfect. De traktaties, bubbels natuurlijk. Hoe ouder, hoe rijker. En hoe roekelozer, in mijn geval. De nachtelijke veroveringen op het strand. Het samen schuldbewust ontwaken, uren later, in mijn appartement. Ik breek mijn babbel met een onschuldige jongeling abrupt af, en mompel iets over een lunchafspraak in de Grote Post.
Over de betonnen wandeldijk stap ik, zo snel als mijn knieprothese toelaat, de opwinding uit mijn lijf. Ik laat het Fort Napoleon links liggen want de uitzonderlijk roerloze zee eist al mijn aandacht op. Mijn stemming slaat helemaal om. Hoewel het nog vroeg in het voorjaar is, is de lucht al aangenaam warm. Het wateroppervlak gaat aan de horizon onmerkbaar over in de heiige lucht. De windstille middag brengt weemoed.
Ik verbied mezelf om het staketsel op te lopen. Het water is te aantrekkelijk. De vervallen droogdokken aan het visserijdok versterken mijn duistere bui nog. Ik ben niet depressief of zo. Maar deze waterspiegel is zo uitnodigend. Soms is water beangstigend en woelig, of weet je bij de aanblik alleen al dat het koud en onaangenaam zal zijn. Maar deze stroperige watermassa doet vermoeden dat het water me zal omarmen. Dit spiegelende wateroppervlak roept me. Het zuigt me op. Als ik zo’n hellend vlak vind waar ze boten te water laten, dan stap ik rustig de schuinte af. Neen, ik schrijd. Tot ik bijna helemaal omringd ben door het water. De laatste stap doe ik met de ogen dicht. Tot ook mijn hoofd helemaal onder is. De zwakke golfslag wiegt me. Mijn gedachten zijn vanzelf gestopt. Eindelijk. En dan komt de kou, verlammend. Ik zak onderkoeld weg en raak verdoofd. De reflex om te ademen is al helemaal onderdrukt. De keien in mijn jaszakken zullen de klus wel afwerken.
Wat scheelt er met me? Zopas was ik nog één en al, nu ja, levenslust, zal ik het maar noemen. Ik praatte, flirtte zelfs, met onbekenden die ook de lente voelden kriebelen. En nu deze bui. Mijn stemmingswisselingen zijn al even onpeilbaar als dit water. Ik ben gewoon zo meervoudig. Hoe ik tegelijkertijd met al mijn zintuigen wil proeven, of neen, verorberen. Strakke lichamen, het verblindende zonlicht, de late koffie, de vroege wijn. Maar dat ik dan pijlsnel kan wegglijden in een bodemloze melancholie.
En als ik plots de torens van de Sint-Petrus- en -Pauluskerk aan de andere oever opmerk, dan is het mistige gevoel weer weg. Ik weet dat ik vanavond weer zal rondhangen in de bars. Dat ik dan mijn strakke lederen broek aantrek, iets onhandiger dan vijftig jaar geleden. Weer zullen er traktaties volgen. Alleen zijn de veroveringen de laatste tijd erg schaars. Onbestaand zelfs.
Als de eenzame ochtenden me binnenkort echt te zwaar vallen, dan wacht er de haven. Het uitnodigende water.
EINDE
Haven te Oostende / Léon Spilliaert