Er werd gefluisterd dat Luitenant Deremetz naar de renbaan zou komen. Lode zag hem vorige zomer voor het eerst tijdens de prijsuitreiking van de Raid Brussel-Oostende en hij was toen behoorlijk onder de indruk geraakt van de mooie Vulcain. Hij had twee schetsen van het paard gemaakt en meneer Bernard, voor wie hij wel eens werkte op de renbaan, had ze aan de luitenant laten bezorgen. Lode werd die middag nog via een bode gevraagd langs te komen bij de luitenant. ‘Avec mes compliments’, zei de luitenant toen hij Lode tien frank toestopte. ‘Continuez.’ Meer had de man niet gezegd.
Lode stond aan de weging toen meneer Bernard hem aansprak. ‘Deremetz komt niet, Lode. Je zal een andere mecenas van de dag moeten zoeken’, lachte hij terwijl hij op de tekenmap van Lode tikte. ‘Maar achteraan staat een mooie merrie die het zeker verdient door jou op papier gezet te worden. Vraag naar Vandervoort, de eigenaar. Met mijn groeten.’
Midden hun gesprek draaiden beide mannen bijna gelijktijdig het hoofd in de richting van een heerlijke geur. Een meisje keek om en lachte naar Lode. ‘Nog nooit gezien’, zei meneer Bernard, ‘zeker weer zo’n Brussels geval.’
‘Mooie merrie’, knipoogde Lode en hij ging op zoek naar Vandervoort.
De Vandervoorts kwamen uit Ukkel en meneer Bernard had niet gelogen over de schoonheid van de merrie. Meneer vond het best dat Lode een tekening van haar zou maken, ‘maar ik betaal niet voor rommel, ik weet niet of ik het wil, en ik spreek zeker geen prijs af.’
Lachend begon Lode aan de eerste contouren. Hij werkte rustig verder en hoewel het Vandervoort eerst niet scheen te interesseren, kwam hij toch regelmatig “en passant” over Lode’s schouder meekijken.
Opnieuw hoorde Lode Vandervoort naderen, maar hij leek in gezelschap te zijn. De geur die hem aan de weging afleidde, kwam hem weer tegemoet.
‘C’est beau’, hoorde hij een meisje fluisteren.
‘Je sais. Viens, on le laisse dessiner’, sprak Vandervoort.
Kort erop rook hij haar weer. Hij keek om, maar zag haar niet.
‘Cache-cache…’, siste een meisjesstem. Hij legde voorzichtig zijn tekening neer en keek om de hoek.
‘Cache-cache… Zoek mij’, klonk het plagend.
‘Laisse-le tranquille, Claire!’, klonk het boos uit de verte.
‘Cache-cache… Deze namiddag, laiterie du parc.’
Lode trok zijn schouders op. ‘Gekke meid’, dacht hij, ‘maar ’t ziet er ook wel een leuke uit. Mysterieus, maar leuk. En mooi.’
Terwijl hij zijn tekening afwerkte, bedacht hij dat het geen kwaad kon haar in de namiddag op te zoeken. De laiterie. Ze zal wel die van ’t Bosje bedoelen.
Vandervoort was opgetogen over het resultaat. ‘Ik ga u nog niet betalen, kom morgenavond eerst naar het Belle Vue op de dijk. Zeven uur. Ik heb misschien nog iets voor u.’
De klok in het salon sloeg half vier. Nonkel Albert polste naar de plannen van zijn neef. ‘Gewoon eens naar den Hof of ’t Bosje, nonkel. Niet lang. Ik ben zeker op tijd voor ’t avondeten’, verzekerde Lode.
‘Dat ken ik al. Mocht uw moeder nog leven…’
‘Dan zou ze fier zijn’, vulde Lode vrolijk aan. ‘Ik heb vandaag een pracht van een merrie getekend, en morgen ben ik door de eigenaar ervan geïnviteerd in het Belle Vue!’
Hij griste een appel uit de fruitmand en liep fluitend de deur uit. De zon was verdwenen en Lode twijfelde of hij een paraplu zou meenemen. Zijn optimisme liet de paraplu in de hal staan.
Den Hof lag vlakbij, dus nam Lode daar eerst een kijkje. Hij liep rond de vijver, maar Claire was nergens te bespeuren. Op naar ’t Bosje dan maar. Een paar regendruppels deden de toeristen paniekerig naar de laiterie op het eiland vluchten, alsof een enorme plensbui zou volgen. Lode wist beter; hij keek naar de wolken en zag dat het bij die enkele druppels zou blijven. Het park was nu wel leeg en dat vergemakkelijkte het zoeken. Hij was wellicht de laatste die op het eiland aankwam; alle anderen waren hem als gekken voorbij gehold. In ’t Laiterietje was het lawaaierig en druk. De ruiten waren bedompt en Lode betwijfelde of Claire binnen zou zitten.
Hij slenterde tot aan de oever van de vijver en speurde met de hand boven de ogen de omgeving af. Daar! Aan de overkant… Ze wuifde met een zakdoek.
‘Cache-cache, ce soir sur la digue!’, riep ze, waarna ze haar zakdoek liet vallen in het gras en lachend weghuppelde.
Het had geen zin zich te haasten en haar achterna te lopen en dus wandelde Lode rustig van het eiland naar de overzijde. Hij rook de geparfumeerde zakdoek al van ver. Het natte gras maakte de heerlijke geur nog indringender. Hij plukte de kanten zakdoek van de grond en hield hem omhoog. In een hoek stond haar naam in grijs garen geborduurd.
‘Claire’, zuchtte hij. Hij ademde zacht door zijn neus, liet het parfum binnendringen en zag haar vaag voor hem staan. Een echt beeld kon hij zich niet vormen. Hun ontmoetingen waren tot nu toe even vluchtig, maar ook even bedwelmend als het parfum dat ze droeg. Hij vouwde de zakdoek op en stak hem in zijn broekzak. Op weg naar huis bleef de geur hem prikkelen, hetgeen hem alleen maar nieuwsgieriger maakte.
Uw eieren in verschillende mandjes leggen. Spreiden. Diamantmijnen in Zuid-Afrika, Russische spoorwegen, iets in Congo. Niet alles van ’t zelfde. Dat is het, Lode.’
Lode luisterde aandachtig naar nonkel Albert terwijl hij nog enkele sneetjes rosbief nam.
‘En een huis, Lode. Van alles wat. Diversifiëren! Wat denkt ge?’
Lode veegde zijn mond af en legde zijn servet neer.
‘Ik diversifieer ook, nonkel. Mijn paarden, die zijn getekend d’après nature, al mijn ander werk d’après coeur.’ Ze lachten hardop en nonkel Albert vroeg Amandine het dessert op te dienen. ‘Amandine, maak als je wil ook enkele boterhammen om mee te nemen, doe er de rest van de rosbief bij en pak het maar in. En stop er ook een fles licht bier bij.’
‘Meneer Lode heeft nog plannen’, gekscheerde nonkel Albert.
‘Och, ’t is die van deze namiddag, die Claire. Ik heb haar vanmiddag hooguit vijf seconden gezien. Ze speelt verstoppertje met me en ik kan er geen hoogte van krijgen, maar haar persoon intrigeert me. Vanavond zou ze op de dijk zijn, maar ik weet niet waar of om hoe laat. Blijf zeker niet op, ik neem de sleutel wel mee.’
‘Me dunkt dat ge uw Claire zowel d’après nature als coeur wilt, verliefde zot!’
Amandine ruimde glimlachend af.
Het was bijna negen uur toen Lode met een schoudertas het huis verliet. Aan het Leopoldplein sloeg hij de Boulevard in, die hij volgde tot aan het staketsel. Daar kon zijn zoektocht beginnen. Als hij de dijk vanaf het staketsel in de richting van de renbaan volgde, kon hij haar onmogelijk missen.
Het weer was aangenamer dan die middag. De zon zette net voor ze onderging de dijk kort in een heerlijk avondlicht en de beau monde flaneerde zoals het hoorde. Lode begon aan zijn wandeling, speurend, zich verschuilend achter het ene, dan het andere koppel. Wanneer hij het silhouet van Claire meende te herkennen, keerde hij zich naar een van de villa’s of dook hij voorzichtig weg in een portiek. Naarmate de wandelaars verdwenen, werd het duister zijn bondgenoot. De maan was zwak. De paar lampen en weinige lantaarns lieten slechts een fletsgeel licht langs de huizen vallen.
Het Belle Vue kwam in zicht en Lode was nu extra op zijn hoede, niet alleen omdat ze hier zou kunnen rondwaren, maar ook omdat hij geen zin had Vandervoort tegen het lijf te lopen. Lode bleef staan en dacht terug aan hoe zijn dag begon op de renbaan, hopend Deremetz weer te zien. Geen luitenant echter, wel een ongrijpbaar meisje. ‘Gelukkig geen luitenant, anders was ik nooit bij de Vandervoorts geweest, en stond ik hier nu niet uit te kijken naar het beste wat de dag me kon geven.’
Hij wreef peinzend over zijn kin, streek door zijn haren. Op het moment dat hij besloot over te steken naar de onverlichte zeekant van het Kursaal, zag hij aan het eind van de boog die de dijk maakt, een meisje tegen de reling. Zijn adem stokte en hij keerde op zijn stappen terug. Eens buiten zicht liep hij de straat in langs het Belle Vue en zo om het Kursaal heen. Behoedzaam sloop hij langs de andere kant van het Kursaal tot aan de dijk. Nu had hij een beter zicht. Ze stond op amper twintig meter van hem, met haar gezicht naar zee. Haar kleedje wiegde, een lichte wind speelde door haar lange haren waarin ze een speels strikje had gedaan. ‘Jammer dat de wind verkeerd staat’, zuchtte hij zacht, verlangend haar te ruiken.
Lode verborg zijn schoudertas in de struiken voor het Kursaal en stapte onhoorbaar in haar richting. Ze bleef naar zee kijken, luisterde naar het zachte ruisen van de golven. Lode hield zijn adem in en stond nu een drietal meter van haar verwijderd. Dichter durfde hij niet naderen.
Hij wachtte.
Zij wachtte.
Claire draaide zich om en schreeuwde het uit! Verstijfd greep ze naar de reling achter haar en gilde nogmaals. Lode sprong op haar af en troostte haar.
‘Ik ben het, Claire, cache-cache… Trouvée! Rustig, rustig…’
Ze sloeg hem op de borst, armen en rug en vloekte al wat lelijk Brussels is. Toen ze bekomen was en besefte dat ze een koekje van eigen deeg kreeg, vroeg ze hem schuldig of ze hem pijn had gedaan.
‘Neen, maar je had je gezicht moeten zien! Wat was me dat’, pestte Lode haar.
‘Teken het dan’, antwoordde ze droog, ‘zodat ik het kán zien.’
Ze wandelde weg. Lode twijfelde.
Lode ontstak een lamp in zijn kamer en maakte zijn tas leeg. Zijn tekengerei legde hij op de schrijftafel, de zakdoek gooide hij op zijn bed. Hij nam de boterhammen en at ze voorovergebogen op de rand van zijn bed op.
‘Teken het dan, zodat ik het kan zien.’
Donker moest het worden, het moment dat ze schrok en gilde, het moment dat voorafging aan zijn twijfel over haar. Het voorlaatste moment dat hij wat voor haar voelde. Een vleugje kant onderaan, wit, contrasterend, als teken van de hoop die hij koesterde gedurende de dag, als symbool voor haar valse speelsheid. Het werk vorderde maar langzaam.
Hij stopte zijn schetsblok weer in zijn tas en trok de verlaten stad in. Na een flinke wandeling stond hij weer aan het staketsel. Hij zette zich neer, nam zijn tekening en werkte verder in het eerste ochtendlicht.
Duister, maar er zit wat in’, klonk het naast hem.
‘Vluchtig ook’, antwoordde Lode zonder opkijken, ‘net als het parfum dat ze droeg.’
‘Een bekende?’
‘Neen. Een obscure Brusselse in Oostende.’
‘Maken ze je niet zot in Brussel, dan komen ze daarvoor wel tot hier.’
Er viel een stilte. Lode werkte verder. De man keek toe.
‘Verkoop je het wanneer het klaar is?’
‘Neen. Als je wil mag je het zo hebben. Nog enkel wat rood in de strik. Doe ermee wat je wil. Ik moest haar van me afzetten. Tekenen helpt.’
‘Dat ken ik.’
Lode stond op.
‘Lode, aangenaam.’
‘Léon.’
De mannen schudden mekaar de hand.
EINDE
De windstoot / Léon Spilliaert