We gaan naar zee. De man van mijn toekomstdromen en ik. Voor de eerste keer. Ik neem hem mee naar mijn geliefde Stad aan Zee. Hem onbekend, nog onbemind.
Oostende Revisited. Niet met de trein. Ik mis het zicht op de haven en de megaboten. Het imposante station, de Amandine en de Mercator. De zeewind, de meeuwen die schreeuwen, de geur van de Visserskaai…
Voorbij Dikke Mathilde parkeert hij. Met zicht op de Casino. Het Kursaal. Ik zing mee met Wendy XL. Sla je arm om me heen. Arno 65. C’est magnifique Boudewijn De Groot. Supertramps. Give a little bit of your love to me… Hij houdt van klassiek. En van opera.
Het is de dag van midzomernacht. Ik open het rode deurtje van de paardenkoers. De ingang van de gewone mensen. Ik hoor en voel de paarden rennen. Modderklonten vliegen in het rond. De grond trilt. Ik verzamel weer de gekleurde kaartjes met de nummertjes. Om thuis verder te spelen. Hij heeft een hekel aan gokken.
We wandelen tot aan het sfeervolle Maria-kerkje, waar een vriendin gelukkig is getrouwd. Naast het graf van Ensor. Onder ‘Maman’ van Louise Bourgeois. De zwangere megaspin die ik ben gevolgd tot in Londen, Parijs en Bilbao. Hij heeft arachnofobie.
De kusttram brengt ons terug. Tot bij ex-visser Renétje in de frituur in de Langestraat. Voor vis, verse vis, en vers gepelde garnalen. De bediening door twee meisjes van ’t zeitje vindt hij maar niets.
Het is nog even dag. We gaan naar het strand van Oostende. Voor de nacht. De nacht waarvan ik dacht dat ik hem nooit beleven zou… Onze midzomernachtsdroom.
Ik heb bubbels en plastieken glazen mee. Om zeker niets te breken. En een blauw-zwart geruit autodekentje. In een blauwe frigobox.
Ik voel de na-warmte van het strand. We begraven onze voeten in het zand. Ik toch. Hij houdt niet van zand. De fles houden we stevig tussen ons in geklemd. Het dekentje leg ik over onze schouders. Mijn blikken zwemmen weg van het strand. Ze laten ons achter op het land. Ze zijn op weg naar Engeland. Naar de magie van Stonehenge.
Een schip vaart de haven uit. Niet meer naar Engeland. We hebben de boot gemist. De maalboot. De mega overzetboot.
De zon wendt zich af. Ik zie ze zakken in de zee. De maan komt op. De toren vat vuur. Op de dijk start het apparte-lichtspel. We zijn niet meer alleen.
Sterren komen… De Noordster wil ons de weg wijzen. Ik ril. De zee is altijd een veste kouder. Ik kruip dichter tegen hem aan, onder het dekentje. Hij legt het volledig over mij heen. Zonder woorden.
Het strand is leeg. Het is doodstil. De meeuwen schreeuwen niet meer. De zee heeft zich teruggetrokken. De fles Groot Geluk is op. De glazen zijn gebarsten. Het autodekentje stinkt. Ik heb honger. Honger naar wat ik nog niet heb beleefd… Hij breekt de stilte. ‘Ziem me?’ ‘Me ziem.’
We verlaten het strand. Op naar de dijk of Broken dreams. Met in de verte het verstild verdriet van het Vissersmonument. Midsummernight Blues.
We zijn er geweest. Hij en ik. Eén nacht te vroeg. Lees ik de volgende morgen in De Metro. De nacht voor midzomernacht. De nacht voor de droom.
We keren niet weer. Ik niet met hem. Niet naar het strand van Oost-Ende. Het is toch al te laat. Ook hij is niet mijn Redder aan Zee. Niet mijn prins op het grijze paard. De prins op de schimmel.
EINDE
Fotocover © Gerda Serbruyns