Het kelderappartement in de Amsterdamstraat was ongemeubileerd maar droog, dat was het belangrijkste. Klein maar gezellig; een veilige cocon en groter dan de cel waarin hij was oud geworden. Het OCMW had voor een tafel, twee stoelen en een lattenbodem met matras gezorgd. De rest was zijn zaak. Het desolate herenhuis had lang geleden betere tijden gekend, maar uiteindelijk was alles beter dan dat wat voorbij was. Hij woonde bij mensen wier naam moeilijk uit te spreken was. Franks innerlijke klok stond nog afgesteld op het gevangenisregime en het ritme van zijn dag verliep nog precies alsof hij terug in de cel zat. Uitslapen kon hij niet meer. Al jaren werd hij automatisch wakker en enkele keren was dat gebeurd niet beseffend waar hij zich bevond. ’s Avonds idem dito. Na een bepaald uur sloten zijn ogen en viel hij in een diepe slaap. De vele geluiden uit de overige appartementskamers of de vele in- en uitgaande bewegingen stoorden hem niet. Hij kon vermoeden wat er gaande was, maar hij wilde er zich niet mee bemoeien. Hij wist wel beter, dat had de gevangenis hem geleerd. Een goede levensschool eigenlijk. Hij was tevreden met wat hij had en probeerde de dagen gewoon op hem te laten afkomen. Leven als een bloem. Weten wat het verschil was tussen dag en nacht en voor de rest de nieuwe dag afwachten. Zijn leven zou natuurlijk nooit meer ideaal worden, zijn stempel van ex-gedetineerde bleef hem parten spelen en het zou nog lang zo blijven. Misschien moest hij weg van hier, maar hoe?

Hij had gehoopt dat hij na al die jaren stil en ongemerkt weer naar zijn thuisbasis zou kunnen komen, maar niets was minder waar. Het was niet alsof iemand hem opwachtte, maar iedereen wist dat hij terug was. Zijn busticket om Spanje te verlaten had hem via Eurolines tot in Brussel gebracht en van daar was hij naar Oostende gespoord. Deel van de afspraak was dat hij onmiddellijk het land verliet en doorreisde zonder oponthoud tot op Belgisch grondgebied. Hij stond geseind en hij zou zijn vervroegde invrijheidstelling niet op het spel zetten. Hij wist dat hij van een privilege genoot. Hij wist ook wat het betekende om achter de tralies te zitten en die terugkeer wilde hij niet. Op de trein was er geen enkele controleur die in hem geïnteresseerd was of misschien wilden ze hem niet wekken, want na Gent was hij ingedommeld. Toen hij het station van Oostende buitenkwam, meende hij dat hij zich had vergist. De hele omgeving was serieus onder handen genomen. Onherkenbaar was alles. Verbeterd, zouden stadsplanners zeggen, maar het accentueerde enkel dat de tijd niet wachtte en dat de ouderdom gezond en wel iedereen achter zich laat. Frank was inderdaad lang weg geweest. Te lang.

Waar was de Hotelschool? En die fietsstallingen? Het was alsof elke Oostendenaar tegenwoordig met de fiets reed. Op een taximan afstappend voelde hij dat hij al met argwaan werd bekeken, want jawel zijn ongeschoren gezicht en sjofel trainingspak vermoedden voor de chauffeurs niks goed. Ze waren het een en ander gewoon. Oostende was een eindstation en dat zorgde onvermijdelijk voor raar volk. Frank vroeg aan de eerste chauffeur in de rij, een vijftiger die achter zijn stuur zat geperst, waar hij het politiekantoor kon vinden en of het op wandelafstand lag.

‘Stap maar in, ik breng je er zo meteen naartoe, geen probleem’, en hij plooide zijn HLN weer dicht. Maar dat was het wel, er was een probleem.
‘Ik kan je niet betalen meneer’, was de zacht stille repliek en Frank besefte plots dat zijn Vlaams zijn authenticiteit was kwijtgeraakt. Het gezicht van de taxichauffeur verzuurde, maar hij paste zich aan en de situatie deed hem eventjes nadenken. Een korte stilte die eeuwen leek te duren volgde.
‘Kom je uit de bak?’
Frank knikte. ‘Ja meneer, ik ben pas vrij en ik moet mij vandaag in het politiebureau gaan melden.’
‘Lang gezeten vriend?’
‘Jaren, ik ben net terug uit het buitenland.’
‘Drugs?’
Frank knikte ontkennend.

De taxichauffeur trok een emotieloos gezicht en stapte met veel moeite uit zijn V70. Daarna liep hij de rij wachtende collega’s af. Er was geen haast. Geen noodzaak om de zaak dringend aan te pakken. Dit was een dag als een ander. Frank zag hem al zijn maats benaderen en af en toe wees hij naar hem. Sommigen waren duidelijk niet geïnteresseerd, zij wilden boter bij de vis en schudden hun hoofd heftig links en rechts. Ze hadden wel andere dingen te doen. Anderen dan weer toonden hun gevoelens niet en tuurden leeg naar hun dagblad alsof daarin alle oplossingen voor het grabbelen lagen. Ze leken ijskoud voor elke problematiek. Het enige dat hen interesseerde was de stand van de taximeter. De rest kon de pot op. Zij op hun beurt waren eigenlijk ook veroordeeld tot hun miserabel bestaan en zaten hun straf uit.

Na enige tijd kwam de behulpzame man bij Frank terug. Zijn missie zat er op.
‘Wacht hier maar, als één van de collega’s richting Petit Paris rijdt, kun je mee. Het is maar een kort ritje en ze passeren de flikken daar.’
‘Gratis?’, wilde Frank aarzelend weten. Hij voelde de schaamte in zijn gezicht trekken.
‘Ja, je betaalt niets, maar maak er geen gewoonte van. Wij zijn geen OCMW. Ze vroegen mij waarom je hebt vastgezeten. Wilden weten of je misschien een pedofiel bent, maar daarop wil ik geen antwoord. Succes maat, ik moet nu verder.’
‘Merci!’

De eerste oproep was een rit naar de luchthaven en Frank nam afscheid van de taximensen. Binnenin de Volvo was het warm en gezellig. Hij bedankte de bestuurster, maar zij zweeg star. De muziek moest de stilte tussen hen overbruggen en ze leek zo vlug als mogelijk van haar lading te willen zijn bevrijd. Aan het politiebureau stapte hij uit en bedankte. Zijn vriendelijkheid werd niet geretourneerd; hij was en bleef een ex-gedetineerde en zijn vrijheid werd niet meer als een recht gezien.

Toen hij weer buiten stond, had hij zijn verplichtingen tegenover de justitie volbracht. Hij was weer in zijn thuisstad. Het systeem hield hem in de gaten, dat wist hij maar hij was wel ontzettend blij dat hij geen enkelband hoefde te dragen. Op een of andere manier zou hij zijn leven weer richting moeten geven of gewoon het beste ervan maken. Leven of bestaan dat was de keuze, maar het was niet makkelijk. Hij begon weer van nul, het voelde aan alsof hij veel lager stond. Het zou geen lachertje worden, want nu was hij de bescherming van het penitentiaire systeem kwijt. Nu stond hij er letterlijk alleen voor en die eenzaamheid was een zware last. Na al die jaren van opsluiting, na alle pogingen om de jungle, die de gevangenis is, te overleven, besefte hij dat zijn nieuw verworven vaardigheden buiten de gevangenismuren geen enkel nut meer hadden. Deze wereld was een planeet die hij niet meer kende. Hij was als een verdwaalde tijdsreiziger die het zonder kompas moest zien te klaren. Deze samenleving was veranderd; razendsnel vooruit gesprint terwijl hij nog in de startblokken stond. Zijn stad was de zijne niet meer en de mensen op straat waren allen blind geworden. Niemand lette op hem; hij was doorzichtig geworden. Zijn pogingen om oogcontact te maken of gewoon goede dag te knikken waren vruchteloos.

De dagen en weken zouden zich richting toekomst verplaatsen en Frank werd elke morgen wakker en ging elke avond weer slapen. Tussen die twee momenten probeerde hij zijn bestaan te hernemen. Hij zocht als een hongerige hond. Hij las de werkaanbiedingen in de plaatselijke Tips maar tussen de zoekertjes vond hij geen enkele oplossing. Zeg nu zelf, wie is op zoek naar een ex-gedetineerde schrijver op leeftijd en zonder echte ervaring? Gelukkig kon hij af en toe wat kledij ophalen bij Col en Sol. Veel had hij niet nodig. Ook de mensen in het buurthuis gaven hem wat warmte en menselijkheid. Zijn schoenen bleven een probleem; zijn schoenmaat was moeilijk te vinden. Drie keer per week klopte hij aan voor een warme maaltijd en dan voelde hij zich laag, heel laag. Er zat geen bedelman in zijn lijf, maar hij wilde niet opgeven. Hij geraakte weer vlug gewoon aan de Vlaamse kost en wellicht was het door de frietjes, maar zijn gewicht nam weer toe en zijn liefde voor de mayonaise keerde terug; als daar nog een tipje Torhoutse mosterd bij kon, was dat nog beter.

Tijdens een van de vele bezoeken aan zijn sociaal werker stelde deze hem voor om weer aan het schrijven te gaan. Aangezien dat voorlopig zijn enig vak was, leek haar dat geen slecht idee.
‘En waarover schrijven dan?’ probeerde Frank.
‘Waarom niet schrijven over je jaren in die Spaanse gevangenis? Dagboeken van ex-gedetineerden doen het goed. Ze wekken altijd interesse op. Mensen zijn nu eenmaal zeer nieuwsgierig naar het ongeluk van anderen. Je zou er je dagen nuttig mee kunnen vullen. De oefening zou positief werken en discipline in je leven brengen.’

Frank probeerde om niet te veel te glimlachen. Wat wist dit kind over het gevangenisleven? Wat wist zij over discipline? Ach whatever, zij had een hoger diploma en wist dus wel beter, hij zou dus moeten meespelen. Maar een boek schrijven? Een echt boek voor potentiële nieuwsgierigen, daarbij alle miserabele details weer oproepen die eigen zijn aan een lange opsluiting in een maximum security bajes, zag hij voorlopig niet zitten.
‘Je zou misschien ook een dichtbundel over dat thema kunnen proberen of kortverhalen.’

Deze vrouw probeerde heel hard, maar bewees bij elke poging dat ze zijn toestand niet begreep. Tussen theorie en praktijk lag een afgrond. Het enige wat hij op vaste tijdstippen had geschreven waren zijn brieven naar dokter Georges. In totaal had hij er wellicht een honderdtal geschreven en zijn vriend had er evenveel beantwoord. Maar toen die correspondentie plots onderbroken werd, wist Frank dat er iets loos was. Bij het bekend worden van zijn overlijden vond hij geen middelen meer om zijn creativiteit helend te laten werken. Het was alsof er een broeder was heen gegaan. Hij stortte enkele dagen later in elkaar en zijn wereld verdween, totale apathie nam over totdat destructieve zelfmoordgedachten hem op de afdeling psychiatrie van de gevangenis van Mansilla de las Mulas deden belanden.

En als hij er nu toch in slaagde om een dergelijk boek te schrijven, waar moest hij er daarna mee heen?
Hij was 55 jaar oud en al jaren uit het literaire landschap verdwenen. Er was niemand die nog om hem gaf. Alleen de sociale werker moest wel; zij was en bleef de eeuwige optimist. Voortdurend porde zij Frank aan. Telkens weer zocht en vond zij oplossingen die Frank wel wilde overwegen.
‘Je kunt toch een stukje schrijven voor de wijkkrant. Eén keer per maand een soort van column. We zijn altijd op zoek naar goede vrijwilligers.’
Frank beloofde erover na te denken, maar hij deed het vooral uit beleefdheid, meer was het niet. Zijn levenslust raakte stilaan weer in de reserves en Frank zag de zin der dingen minder en minder in.

Bij thuiskomst zag Frank dat zijn brievenbus stampvol publicitaire rotzooi zat, maar tussen dat allegaartje nutteloos drukwerk stak ook een gewichtig uitziende brief. Bij nadere controle zag hij dat het van Notariskantoor Paul Van Humbeek kwam. De stijlvolle enveloppe verried kwaliteitsvol papier, het straalde klasse en voornaamheid uit. Hij kon zich niet inbeelden wat een notariskantoor van hem wilde. Hoe waren zij aan zijn adres gekomen? Hadden ze, na al die jaren, nog een eitje met hem te pellen? Was het drama met Barbara en het uitgebrande huis dan toch geen voltooid verleden tijd. Aan het gerecht had hij zijn verplichtingen voldaan. Geen schulden meer en zijn straf in Mansilla de las Mulas zat erop. Hij had zijn rekening met de maatschappij betaald; in theorie toch althans.

Frank ging zitten en opende de briefomslag met daarin de boodschap. De tekst was kort maar toch las hij de tekst enkele malen. Hij begreep uiteindelijk dat notaris Van Humbeek aandrong dat hij zo snel als mogelijk naar zijn kantoor kwam om er een afspraak te maken. Het had alles te maken met zijn overleden vriend dokter Georges. Het verraste hem maar hij was toch benieuwd wat dat allemaal te betekenen had. In de brief vroeg men hem om de volgende dag ten kantore te willen komen.

Had de dokter alweer voor een verrassing gezorgd? Frank herinnerde zich de dag dat hij het overlijdensbericht van zijn boezemvriend had vernomen en vanaf dat ogenblik had hij het prentje bij zich gedragen; bijna alsof het een relikwie betrof. Het kleinood was nu toch redelijk gekreukt en versleten, maar hij bezat het nog steeds. Het hielp.

Hij had geluk want het kabinet van de notaris lag op ongeveer tien minuten wandelen van de Amsterdamstraat. Hij plooide de brief opnieuw dicht en stopte de boodschap terug in de chique omslag. Het drong tot hem door dat hij eigenlijk wel een gsm nodig had. Anders had hij nu kunnen bellen om met de kantoormedewerkers af te spreken. Misschien kon zijn maatschappelijk werker hem hierbij helpen, hij zou het haar bij de volgende gelegenheid vragen. Hij legde de brief op de schoorsteenmantel en dacht er verder niet meer over. De dag liep naar zijn einde en hij voelde zich moe worden. Loom van niets doen, van niet echt weten hoe de verloren draad weer op te rapen. In de cel kon hij op zijn minst nog met iemand praten, maar nu praatte hij vooral met zichzelf. Hij liep van instantie naar instantie, wachtte daar uren, ontmoette min of meer vriendelijke en behulpzame mensen, maar meer dan dat was er niet. Zelfs tijdens zijn wandelingen liep hij af en toe verloren. Hij herkende nog heel weinig. Oostende, zijn stad, had een ander gezicht gekregen.

Hij besloot om koffie te zetten, hij wilde ook checken hoe de koffie van Lidl smaakte en een weinig later smeerde hij de eerste boterham van zijn avondmaal. De kachel verwarmde de kleine kelder en de gezelligheid kwam op bezoek. Door het kelderraam zag hij de schoenen en onderbenen van de passanten. Ze bleven anoniem zoals hijzelf. Ze haastten zich naar huis. Huizen waar ook kelders waren, plaatsen waar zelfs hun honden of katten niet hoefden in te leven…

EINDE

Fotocover © Kurt Heddebauw

%d bloggers like this: