Ines billen plakten aan het zitje van de trein. Haar maag gromde nog steeds. Straks zou haar moeder haar ongetwijfeld een kom mosselen en frieten voorzetten.
Het was een broeierige zondagmiddag en Ine keerde terug van Oostende. Ze had er gekeken hoe Laura danste. Of misschien was het geen dans, maar een beweging.
‘Laura’, zei Ine hardop en liet de melodie van die naam nog even hangen. Veel voller dan ‘Ine’, een naam waarbij je steeds het gevoel had dat er een begin- of eindletter ontbrak, een mankerende hoektand.
Voor het eerst in haar leven was Ine naar een zeewijding gaan kijken. Voor Laura wist ze niet eens dat het bestond. Samen met haar dansgroep had Laura een eucharistieviering opgeluisterd. Geheel in het zwart gekleed, met een subtiel bloesje waar je alleen de contouren van haar bh doorzag. Haar gestalte kwam tot haar recht in de dans, met haar één meter negentig trok Laura alle aandacht naar zich toe. Zelfs die van de priester. Met gestrekte armen had ze vlaggen snel opgegooid en weer gevangen, ze rond haar lijf gedraaid en gestapt op het ritme van ‘Home’ van Dotan.
Ine had haar camera volledig op Laura gericht tijdens de dans na de tweede geloofsbelijdenis. Laura had met een gekwelde blik in haar ogen, een blik die Ine niet kende, een trage dans met een spiegel in haar hand uitgevoerd. Op het einde ging er een lange jongen naast haar staan, een hand op haar schouder. Twee koningskinderen. Op dat moment was Ine een tel gestopt met fotograferen.
De misviering duurde lang en de zon was steeds hoger gaan staan. De koele zeebries bracht keurig gekamde haren in de war, terwijl Laura’s donkere haar een rode glans kreeg. Af en toe keek Laura naar Ine, maar het grootste deel van de viering bleef ze met een geconcentreerd gezicht voor zich uit staren. ‘Als ik dans, moet ik de wereld rondom me kunnen vergeten’, had ze eens gezegd.
Ine ving een glimp op van Laura’s ouders, een man met een bril en een vrouw met een beige jurk, niet-wetend dat hun dochter een vriendin had. Na de mis zou Laura met hen gaan eten aan de Visserskaai. Naar ’t Blaffetuurken, waar ze de beste garnaalkroketten hadden. Ine had haar teleurstelling enkele dagen geleden ingeslikt en gezegd dat het geen probleem was, dat haar ouders haar ook verwachtten voor het middageten thuis.
Na de viering had ze staan treuzelen in de buurt van het station, aan de reling, turend naar de boten die aangemeerd lagen aan het Aquarium. Het water weerkaatste geel in haar gezicht. Haar zonnebril had ze niet meegenomen en haar ballerina’s knelden aan haar voeten. De geur van de zee en verse vis deed haar watertanden. Ze slenterde naar een kraam en trakteerde zichzelf op een hapje.
De trein huiswaarts was nagenoeg leeg, iedereen reisde vast en zeker in de omgekeerde richting, naar Oostende, naar de zee. Ze vroeg zich af of Laura misschien ook mosselen zou eten. Of er zand tussen haar witte tanden zou knarsen en of ze aan haar dacht.
EINDE
Meisje leunend op de reling / Léon Spilliaert