Sinds Karel zijn midlifecrisis doorworstelde was hij het bij zijn wettige echtgenote, Angèle, afgestapt. De sleur en de vretende idee al te lang aan de ketting gelegen te hebben dreven hem naar de overkant van de straat, recht in de armen van Hermine, vriendin, correctie, ex-vriendin van Angéle.
De nieuwe relatie duurde.
Angèle verduurde.
Ze had er zich bij neergelegd dat haar rol er voortaan in bestond om vanachter de jaloezieën het komen en gaan van – die twee – gade te slaan en Karels post bij Hermine – die sloerie – in de brievenbus te droppen.
Hermine sloot Karel in haar warme armen; waste zijn – hun – lakens, en hing die uitdagend breed buiten op de waslijn.
Angèle gluurde.
Ze haakte haar vinger tussen de jaloezieën en keek. Had dat mens geen droogkast? Of wilde ze dat heel Raversijde wist dat ze met Karel de lakens deelde? Angèle kneep de lamellen tot ze in haar vel sneden.
Hermine droeg trots, als was het een offerande, de wasmand de tuin in.
Omslachtig hing ze de lakens op; bukte zich, waarbij ze Angèle een ruime inkijk onder haar rok gunde, en trok met een strelende beweging de hoekjes van de lakens strak. Ze tilde de mand op haar heup; rechtte haar rug; trok de schouders met een zalige zucht naar achter en draaide zich schijnbaar achteloos. Haar opbollende boezem tekende zich in profiel af tegen de witte lakens. En dan een kort knikje en een lachje naar de overkant.
Betrapt! Met een harde klik lijnden de jaloezieën terug in strakke stand.
“Sloerie” siste Angèle, griste wat post bij elkaar en haastte zich de straat over naar Hermine ’s bus. Nijdig wrong ze brieven, folders en reclamegazetjes in de gleuf; trok en duwde en trachtte ondertussen te gluren langs de wapperende vanen.
Enige dagen later zelfde scenario, iets andere accenten
Karel bleef wijselijk binnen. Hem kreeg ze enkel te zien wanneer hij als een caddie Hermine volgde op winkeltour.
Ook dat werd sleur.
Tot die ochtend.
Kabaal aan de overkant. Angèle schrok wakker.
Een scheurende auto. Slaande deuren. Haastige stappen.
Angèle repte zich naar het raam, boog een lamel tot loerspleet en gluurde.
Een ambulance stond voor de deur van de sloerie.
MUG team. Mannen in witte pakken. Heen en weer gehannes.
De ambulance reed weg en nam niemand mee.
Loos alarm dacht Angèle en ze sloeg een sjaal om. Wilde zich naar het toilet haasten. Spanning sloeg altijd op haar water. Maar net toen ze zich bijna had omgedraaid sloop een lijkwagen als een schaduwversie van de ambulance de vrijgekomen plaats in.
Twee mannen in zwarte pakken verbonden door een berrie schreden naar binnen.
Zij namen wel iemand mee.
Karel.
Die bobbel op die brits is Karel flitste door Angèle.
Hij was altijd al zwak van hart geweest en zoals hij er de laatste tijd bij liep. Rode pafferige kop, dik lijf en amechtig puffend als hij de boodschappen van dat wijf droeg.
Bij Angèle had hij nooit iets moeten sjouwen. Ze droeg haar pakjes zelf wel. En het waren pakjes, niet die zakken en pakken waarbij een mens zich afvroeg wat dáár allemaal in zat.
En die sloerie trippelde, kontdraaiend als een floddermadam, voor hem; deed niet eens moeite om de deur te openen. Dat moest Karel ook nog doen terwijl hij jonglerend de pakken in evenwicht hield.
Sukkelaar peinsde Angèle als ze hem zo zag zwoegen.
Maar eten kreeg hij er blijkbaar genoeg. Dat wijf mestte hem gewoon vet. En nu. Het moest er van komen. Zijn laatste restje adem uitgeblazen bij dat wijf, die sloerie!
Nijdig plofte Angèle op het toilet, trok vervolgens een mantel over haar nachtkleed aan en fietste de lijkwagen na. De ochtendkilte sloeg onder haar nachtpon. Ze huiverde, maar trapte door.
Nog voor de begrafenisondernemer Karel gefatsoeneerd had stond Angèle reeds bij hem op de stoep.
“Ik kom voor Karel, ‘k wil hem zien.”
De ondernemer fronste.
“Wel, ik ben nog altijd zijn wettige echtgenote. Ik wil hem zien! Nu! Of moet ik er mijn trouwboekje bijhalen?”
“ Ja. Neen, neen natuurlijk niet. ’t Is te zeggen ja, u mag hem zien, maar ziet u, hij is nog niet afgelegd, misschien …”
“ Misschien, misschien, niks misschien, of heeft een eenzame weduwe geen recht om haar man de laatste eer te bewijzen?”
Ze mocht hem zien.
De begrafenisondernemer bleef als een schim achter haar staan.
Karel lag in een laken gewikkeld op een brits.
Naakt in een beddenlaken. Het beddenlaken van die sloerie! Ze waren het verdomme aan het doen! Petit-mort heeft hem koud gemaakt!
Angèle lichtte een tip van het laken op. Karels hoofd lag een ietsje schuin, zijn mond open, zijn ogen keken … Neen, ze keken niet. Het leven was weg. Er bleven slechts twee glazige holten waar het verhaal uit verdwenen was.
Angèle slikte.
Ze sloot Karels ogen.
Even was er onrust in de schim achter haar.
Angèle negeerde hem.
Ze tilde het laken verder op. Een gouden kettinkje glom op Karels blote bast.
Ze glimlachte. Een weemakende zachtheid zwol in haar keel.
Ze slikte. Knipperde met de ogen. Slikte weer. Vloekte binnensmonds en rechtte de rug.
“Cremeren,” zei ze, “ik wil dat hij gecremeerd wordt, uitgestrooid en verder geen poespas. En niemand laten groeten.”
“Maar mevrouw, zijn vriendin …”
“Bij mijn weten was dat geen vriendin!”
Angèle gooide het laken over Karels gezicht en keerde huiswaarts.
Ze trakteerde zich op koffie met chocolaatje.
Bitterzoet.
Angèle was reeds aan haar derde chocolaatje toe toen Hermine langs kwam.
“Ha, wat zijt gij hier verloren?”
“Wel, Angèle, ik moet u iets vertellen … Karel …”
“Is dood.”
“Hoe, hoe …”
“Hoe ik dat weet? Een echtgenote vóélt dat, maar daar kunt gij niet over meespreken.”
“Heu, ja, nee, ik bedoel nee. Maar zouden wij dan misschien niet best naar de begrafenisondernemer …”
“De begrafenis regelen? Is al gebeurd.”
“De kist, misschien kunnen wij dan de kist …”
“Kiezen? Ook al gedaan, trouwens het wordt een doos, een kartonnen doos, dat brandt beter.”
“Branden? Bedoelt ge dat hij gecremeerd wordt?”
“Opgestookt ja, en uitgestrooid.”
Angèle maakte een brede strooibeweging.
“Uitgestrooid! Maar, Angèle onze bloemen, moeten wij dan …”
“Wij, wij, gij zeker. Wel als gij persé bloemen op zijn graf wilt zult ge ver moeten lopen. Hij wordt op zee verstrooid. Ge kunt dus met Allerheiligen uwen pot chrysanten vanaf het staketsel in Oostende in het water smijten met mogelijk een boete voor sluikstorten er bovenop.”
“Maar Angèle dat kunt ge niet menen. Karel zo helemaal wegdoen, geen plaats meer om naartoe te gaan, niks meer, geen aandenken!”
“Aandenken. Dat is wat anders. Een aandenken … wel ja, waarom niet, ge hebt er tenslotte ook uw eten in gestoken. Een beetje veel, maar enfin, ge moogt …”
Angèle vouwde haar handen en keek als een devote madonna naar het plafond.
Hermine vouwde de handen; richtte haar blik ten hemel.
“Ge moogt het kettinkje dat hij om heeft hebben.”
“Zijn kettinkje dat hij altijd droeg, O Angèle, meent ge dat! Karels kettinkje, dat altijd zijn warme borst beroerde.”
Angèles mond striemde haar gezicht.
Maar Hermine zag het niet, ze jubelde: “Karels kettinkje waar ik zo vaak de vinger om haakte en dat hij voor geen goud ter wereld afdeed! O merci Angèle.”
Hermine viel op de knieën; wilde Angèle de hand kussen, maar die was haar te snel af.
Ze keerde Hermine de rug toe en, alsof ze een herinnering betastte, liet ze haar hand bedachtzaam langs de halsuitsnijding van haar jurk glijden.
“Heeft hij je ooit vertelt waarom die ketting hem zo dierbaar was?”
Hermine stond moeizaam op: “ Neen.”
Angèle haakte haar vinger in haar jurk en streelde zachtjes heen en weer langs haar hals.
“Dat kettinkje.
Karel heeft het van mij gekregen toen we het voor de eerste maal deden.
In de duinen met in de verte de hoekige contouren van het fort van Napoleon als enige getuige. Mijn ouders flaneerden ergens in de buurt van het Thermae Palace. En wij. Wij in de duinen. Ik droeg enkel nog mijn gouden plechtige-communie-kettinkje met kruisje. En toen we dan uitgevreeën, uitgeteld in die zandpanne lagen heb ik Karel dat kettinkje omgedaan. Zonder kruisje natuurlijk. “Vanaf nu lig je bij mij aan de ketting” heb ik hem gezegd. Karel deed het nooit meer af.
Hoe vaak heb ik hem niet aan die ketting naar bed geloodst.”
Angèles hand stokte, ze keek Hermine, gemelijk aan en sneerde:
“Ge hebt hem dan wel tussen uw lakens gesleurd, maar mijn ketting bleef om zijn nek!”
Angèle streelde nogmaals haar hals.
“En overmorgen laat ik hem vrij. Net voor hij in de doos gaat zal ik de ketting losmaken. Hij mag dan de oven in en daarna fffwiet,” Angèle blies over haar handpalm, “De zee in.”
Ze wreef haar handen over haar dijen alsof ze die wilde schoonmaken en voegde luchtig toe:
“Later, als het eens past, moogt ge dat kettinkje komen halen. Maar ik zal er eerst het kruisje weer aan doen.”
En toen
Angèle het kettinkje losmaakte ontdekte ze op Karels rug een hartje met Hermine ‘s foto.
Dat spoelde ze door het toilet.
EINDE
Einde van een mooi dag / Léon Spilliaert