15 februari 1997 is een grijze en frisse zaterdag.
Vandaag laten we ons varen naar de overkant. Een daguitstap naar Engeland met een vertrouwd schip. In Oostende hebben ze het over de ‘moale’. Hopelijk is de zee niet te woelig en wordt het een ontspannen tocht van Oostende naar Ramsgate en terug.
Een jaar terug leek zo’n zeereis banaal. Je moest goed gek zijn om via de badstad in het godvergeten Ramsgate te worden gedropt. Nu had die Kanaaltocht een historisch tintje… om straks aan de kleinkinderen te vertellen.
Na meer dan 150 jaar ‘mailboot’ loopt dit hoofdstuk Oostendse maritieme geschiedenis onverbiddelijk ten einde. Tergende vaaruren, troosteloos Ramsgate, zuchtende dubbeldek, oubollig stationnetje, snel Calais, beter Dover, nieuwe onderwatertunnel, blitse Eurostar, eindstreep hartje Londen… ze zijn geen partij voor elkaar. Duizend zevenhonderd werknemers meer of min, tien miljard frank* jaarverlies min of meer. Het staatsbedrijf RMT is door tijd en kapitaal hopeloos achterhaald.
Hare Koninklijke Britse Hoogheid, de ‘Royal Mail’, heeft trouwens het vertrouwde steunpunt Oostende al opgegeven. En de meerderjarige catamaran die de verbinding moet overnemen, kan zelfs een condolerende minister geen zeetocht garanderen. De ‘Prins Filip’ lachte toen eventjes in de vuist en kliefde probleemloos door de onstuimige Noordzee. Die onzekere dubbelboot hangt vanaf driemeter-golven lui aan de ketting.
Voor 300 Belgische frank* per persoon gaan mijn vrouw en ik aan boord van de ‘moale’. Het is bloedgeld!
De ‘Prins Filip’, zo heet deze ferry, kostte ooit een 100 miljoen stevige Amerikaanse dollars. Boven onze hoofden krijsen de meeuwen alsof ze ’t niet eens zijn met de fatale staatsbeslissing. Het luchtige aftelbord meldt koeltjes: ‘Holyman-Sally, Countdown 13 days’. Het klinkt meer als de kreet van een hongerige aasgier boven een stervende prooi.
De hemel trekt open en een aarzelend zonnetje groet de passagiers. Zware scheepsmotoren grommen in het ondiepe water. Twee schroeven woelen de zeebodem om. Zand vermengt zich met opgeklopt schuim. Traag draait de ferry de achtersteven naar bakboord. De kapitein laat een knap staaltje stuurmanskunst bewonderen. Het logge zeemonster zwenkt in de enge haven op enkele meter van de kade. Het manoeuvre duurt een kwartier tot de volle steven naar zee wijst.
Het zeeschip glijdt voorbij het staketsel als een hooghartig admiraal, die een erehaag houten mariniers schouwt.
De scheepsklok tikt tien uur voorbij. Passanten wuiven naar de weinige reizigers op het dek. Niemand lacht. Het lijkt een plechtige uitvaart.
Ik tel amper 120 Engelandvaarders. Deze jumboferry kan normaal 1350 man de baas. Enkele zalen en salons blijven dicht en ook de hamburgertent knijpt de rolluiken stevig op elkaar. In de taxfreeshop worden de rekken niet meer aangevuld. Een RMT-man komt mijn richting uit gesloft.
‘Ja, ’t is triest hé’, zeg ik met bijna fluisterende stem in het voorbijgaan. Hij blijft staan, draait zich om en kijkt me troosteloos aan. Ontgoocheld stamelt hij: ‘Ik werk hier al meer dan twintig jaar. Ik kon het niet geloven toen het nieuws kwam. Waar moet ik naar toe…? Ik ben bijna 52!’ Ik blijf het antwoord schuldig. Roger, zo heet hij, heft bij het zien van zoveel leegte gelaten de armen en stapt verder, een onzekere toekomst tegemoet. Ik heb met hem te doen en voel zijn frustratie. Hij is niet de enige die lijdt aan boord. Werkloos personeel vindt in iedere hoek stukjes verleden en brokken nostalgie. Alleen van de toekomst ontbreekt ieder spoor.
De nacht valt op het plecht en op de ‘Prins Albert’. Want heen met de ‘Prins Filip’ en terug met de ‘Prins Albert’, zijn vader. Het was allesbehalve een prinselijke overvaart. Eerder een laatste eerbewijs.
Ook de donkere hemel rouwt mee. Alleen enkele sterren lichten als vonkjes hoop aan het firmament. De Poolster, de Grote en de Kleine Beer blijven onsterfelijke hemelboeien op iedere zeevaartroute. De moderne scheepvaart heeft ze lang geleden opgegeven. Steunend op de reling tuur ik de kolkende diepte in. Het kielwater trekt een slingerend spoor van vernauwend wit dat aan de einder samensmelt tot een zwart niemandsland. Als met een schaar geknipt uit een doek van Leon Spilliaert.
Ik ben amper een dagje weggeweest en voel me van een verre reis thuiskomen of is het de ouverture van een wereldreis?
Wijdbeens op een zeeschip, midden een oceaan van water, blijft glorieus reizen.
Na de kale Franse kust verschijnen finaal Oostendse lichtjes aan stuurboord. Aan alles komt een einde. Ooit moet iedereen van boord en eindigt iedere levensreis. De twee zuipschuiten zal het worst wezen. Zij maakten de heenreis op strobenen mee, zijn ook nu de zatte partij. Ze laveren van boord en worden door de duisternis opgeslokt. Aan wal interesseert niemand zich nog voor een handvol slaperige zeegasten. Paspoortcontrole en douane blijven onverschillig potdicht. Buiten in de druilerige regen juicht het scorebord bij 12 dagen.
Op vrijdag 28 februari 1997 rond 23 uur voer de laatste ‘moale’ als een eenzame prins de haven van Oostende binnen. De stad had het masker opgezet en vierde carnaval.
EINDE
FOTOCOVER van Arne Deboosere