Hij heeft veel van de wereld gezien, Robert. Grote reizen gedaan over zee. Dat kan ook niet anders. Voorbestemd voor het water want er geboren. Zoon van een visser, de toekomst ligt in zee. Wie geboren wordt aan het water, doet voort op het water. Het is zo en niet anders. Zegt hij. En dat hij een harde man was, zijn vader. Een visser in de heleganse betekenis van het woord. Een keiharde zeeman. Een man uit een stuk. Sterk en bepalend. Kapitein van een visserschip – een groot, met zes of wel zeven man aan boord. Hoe heet dat weer, een visbak? Zoiets. Ver vaarden ze, de echte vaart, tot helemaal in het noorden soms. Of dat nu nog zo is, ik denk dat niet. Er is zoveel veranderd. Alleen de zee is dezelfde gebleven. Het grote vlak dat geeft en neemt, de uitnodigende verte die er altijd is. Zo vanzelfsprekend. Zo uitdagend. Zo bevrijdend.
Genen van vader en de roep van de zee: wie zal ze ontlopen. Ze màken een mens, richten een toekomst, sterken een karakter. Maar helemaal volgens verwachting is het niet gelopen. Zoals dat gaat in een mensenleven. Het is goed om niet alles vooraf te weten. Dat houdt alle mogelijkheden open. Robert lacht. Dan blinken zijn ogen. Dat hij helemaal niet aangetrokken was door de visserij. Daarom ging hij eletriek studeren. In avondschool. Maar een mens komt dan toch nog daar terecht waar alle voortekenen hem naartoe zouden leiden. De macht van het water heette in zijn geval Zeemacht.
Zeemacht, de zee die redt en verdelgt, beschermt en vernietigt. Oerkracht en ontsnappingsroute.
Ze trok met haar twee kinderen naar de overkant, moeder. Robert rekent: elf jaar moet hij zijn geweest. Ze koos de vlucht vooruit, op een volle boot, 50 of misschien wel 60 vrouwen en kinderen. Niet alleen vasteland verenigt buren, ook de zee verbindt. En Engeland bleek een goede gebuur. Daar in het noordoosten wachtte een leven dat in niets geleek op dat wat ze hadden achtergelaten. Moeder trok naar de fabriek – koekjes – de twee jongens naar school. Ze stond haar man zonder man, daar overzee. Het schip zou boven water blijven, tot de kapitein uit de oorlog terugkeerde. Vijf jaar waren voorbij, toen ze met de pubers, klaar voor het avontuur van het leven, terugkeerde. Herenigd in Oostende. Met goesting en ambitie nam het gezin met vader als stuurman de draad weer op. Geboren met zeebenen, kon hij niet anders dan de vissersboot weer opgaan. Het was zijn vak, zijn lang leven.
Het stond in de krant. Van de vijf zeelui aan boord, kon maar één de omstandigheden van de aanvaring voortvertellen. De andere vier …. Pa was nog naar de brug gelopen, zien wat hij kon doen, redden wat er te redden viel. Want natuurlijk wist hij wat er om ging. De zee blijft een berekend risico. Dat weet elke schipper. Daar leeft hij mee. Geven en nemen. Hij monsterde de schade en zag dat het voorbij was. Dat alleen geluk nog verschil kon maken. Het ontbrak. Het was een zware slag voor de familie. Nog geen jaar eerder had ook zijn broer een zeemansgraf gekregen: op een zeemijn gelopen. En nu dit: de vissersboot overvaren door een Engelse cargo. Middendoor. Reddeloos verloren. De enige overlevende kon het nummer nog noteren. De kapitein werd aangehouden en veroordeeld. Maar vader was dood.
Zeemansvrouw, dat is het moeilijkste dat er is. Oostende heeft er veel: sterke, eigenzinnige, mooie vrouwen. Het was weer alleen aan haar, aan moeder. Dag en nacht was ze in de weer, hard aan het werk voor de kinderen. Ze werkte in het Kursaal, vroeg en laat, altijd bezig. Altijd gevochten voor de kinderen. Maar niet voor niets. Ik heb, knikt Robert, een geweldig schoon leven gehad. Heel de wereld gezien, maar zijn levenspartner koos hij in Oostende. Jeanine komt ook van zeemansvolk. Robert wist dat hij op haar zou kunnen rekenen.
Ze was jong en ging met vriendinnen van hier naar daar. Dansen in het feestpaleis of in ‘t Laiterietje in ’t park, kuieren door de stad, jongens kijken. Robert lacht. Allemaal goed en wel, maar niemand kon meisjes kijken zoals hij. Knipoog. Met zijn broer Roland was hij goed in trek. Zij twee werden gezien, ze vielen in de smaak. Jeanine kende Roland eerst. Hij was de stille van de twee, dat zinde haar wel. Ze leerde hem kennen via haar vriendin van de turnclub. Hoe ging dat toen. Op zondagmiddag naar buiten, iets gaan drinken, en dan kwam je al eens iemand tegen. Zo gaan de dingen eigenlijk toch nog altijd? Nee?
Het was verre familie die zorgde voor de entree bij de Marine. Het was makkelijker als je daar iemand kende. En toen begon een leven dat morgen het scenario van een film kan zijn.
Ik was nog niet zo lang bij de Zeemacht, toen ik de kans kreeg om naar Amerika te gaan. Oostende had renommee als het over maritieme technieken gaat. Dat is, denkt Robert, op de een of andere manier nog altijd wel zo. Ik voelde me uitgedaagd en uitverkoren. Amerika, het leven wenkte. Lang moest ik er niet over nadenken…
Robert – Bob voor de Amerikaanse vrienden – vertrok. Hij volgde en gaf opleiding in de nieuwste scheepstechnieken. Maanden bleef hij weg, een half jaar, een jaar. Een nieuwe taal, een andere cultuur, ver van huis, de Engelandervaring kwam goed van pas. Bob genoot van alles wat op hem af kwam, jong, ambitieus, aantrekkelijk, een adonis in een alom gerespecteerd kostuum. Hij reisde de wereld rond en nam zijn fototoestel mee. Een zuinig aantal prachtige beelden, elke afdruk weloverwogen. Misschien was Noorwegen wel het allermooiste. De fjorden … machtig. Hij ziet ze voor zich. Geniet alsof hij er weer middenin staat. En dan lacht hij plots ondeugend.
Ik had ook een schatje in Amerika. Hij blinkt. Na het werk wandelden wij boys vaak langs de rivier. Slenteren, lachen. We liepen vaak langs hetzelfde gebouw, er woonde een Poolse familie, ingeweken naar Amerika. Ze hadden een dochter. Ik zag haar graag, ja. Een beetje verliefd, zeker – wijsvinger omhoog, veelbetekenende blik – zonder stommiteiten. Ik werd een zoon voor hen, kwam er vaak, onderhield de tuin. De laatste dag is ze meegekomen tot aan de trein. Daar hebben we elkaar voor het laatst gezien. We bleven lang nog contact houden, ik heb haar ook nog een trouwfoto gestuurd. Maar het is er nooit van gekomen om elkaar nog eens in het echt terug te zien.
‘Unforgettable’ klinkt en Robert en Jeanine kijken elkaar met pretlichtjes aan. Dat is ons liedje, hé parrain, lacht Jeanine. Haar vingertoppen raken lichtjes zijn arm. Hij steekt zijn hand omhoog, pols beweegt losjes, hoofd beetje achterover. Hij hoort het liedje en zingt en dirigeert het in zijn hoofd. Onuitgesproken verhalen die slechts tussen twee mensen bestaan.
Toen hun zoon werd geboren, was Bob ver van huis. Ook het grootste deel van de zwangerschap was helemaal van Jeanine alleen geweest. Er was een telegram naar de kazerne gegaan: je zoon is geboren. Hemel en aarde kwamen te pas aan het vliegtuigticket naar huis. Een week met uitzonderlijk verlof, bestemming moederhuis. Dat ging toen zo. Ik lag daar, vertelt Jeanine, en hij was dan eens thuis. Weer weg voor ik op de been was. Ze lacht. Maar het kind zou haar beste maatje worden. En het leven gaat zoals het gaat. Soms lang, te lang niets van elkaar horen. Maar altijd naar elkaar uitkijken. Het geeft een bijzondere samenhorigheid, die toen Bob definitief terugkeerde, onwrikbaar bleek.
Het reizen zit ook de kleinkinderen in het bloed, maar de zeebenen, nee, die zijn er precies wat uitgegaan. Of het zou moeten zijn in de voorkeur voor de boot in plaats van het vliegtuig. Het moet ook allemaal niet te rap gaan, het gaat al rap genoeg. Het avontuurlijke, ja, dat kennen ze wel. Al dat ge altijd voorzichtig moet zijn.
Kongo in ’60, daar heb ik schrik gehad, Robert kijkt bedrukt. We zaten midden in de onafhankelijkheidsstrijd. Onze opdracht was standby te zijn voor de Belgen. Daar hebben mensen hun leven geriskeerd. En we mochten niets doen. Strikte orders. Altijd zijn Belgen overal met veel egards en respect ontvangen. Daar toen niet. Niet meer. Het was voorbij. Ik ben teruggekeerd want ik kon de stress niet aan. Ik was altijd op scholing geweest, niet op missie. Dat is heel wat anders. Ik voelde me thuis in mijn werk, maar het heldendom is nog iets anders. Als er iets met mij zou gebeurd zijn, zou Jeanine onze zoon alleen hebben grootgebracht. Ge weet dat vooraf. Een tegenslag en het is gedaan. Ik heb het niet moeten meemaken, en daar ben ik geweldig gelukkig om.
Het leven is zo schoon. Nu herinner ik me dat. Ik zie het voor me. Straks is het weer weg. Maar het komt altijd weer. Eventjes. Nu nog wel.
Het is zoals met mondmuziek, zegt Robert. Ja, ik heb dat gespeeld, ja. Dat komt uit de visserij, iedere visser had een mondmuziek in zijn zak. Ik heb het niet meegenomen naar Amerika en ik denk dat ik het ook niet meer zou kunnen. Maar de herinnering is schoon en dierbaar. Soms kan ik het nog even horen, precies echt. En dan is het weer weg. Zo is dat met alles. Het komt en gaat.
Nu kijken ze uit het raam, Robert en Jeanine, over de va-et-viens op het Paulusplein. Mensen kijken is een remedie tegen eenzaamheid. Verhalen vertellen ook. Het maakt wat is geweest weer werkelijk, wat is vergeten weer actueel. Bijzonder? Maar nee, bijlange niet. Dat we hier samen zitten, dat is wat telt. Ge hebt elkaar zo nodig als de toekomst alsmaar korter en de herinnering alsmaar vager wordt.
Unforgettable
In every way
And forever more
That’s how you’ll stay
That’s why, darling, it’s incredible
That someone so unforgettable
Thinks that I am
Unforgettable, too
Nat King Cole