Onderweg naar de winkel zit ik achter het stuur wat te dagdromen. Ik kan het mij veroorloven want de Vindictivelaan ken ik op mijn duimpje. Elke dag ontrolt deze laan zich onder de wielen van mijn auto, is het mijn metgezel op weg naar mijn werk en terug. En keer op keer geniet ik hierbij van het zicht op de Mercator en de haven. Oostende, ik zou nergens anders willen wonen. Ik ben er geboren en getogen, en ik zal er sterven ook. Maar mijn laatste adem mag wat mij betreft nog heel wat jaren op zich laten wachten, want ik geniet met volle teugen van het leven, mijn man en mijn twee schatten van kinderen.

Aan het Sint-Petrus- en -Paulusplein hang ik achter een vuilniswagen. Een groepje Chinezen steekt snel voor mijn auto de weg over. Ze begeven zich naar het midden van het plein, halen de fototoestellen tevoorschijn en nemen tientallen foto’s van de prachtige kerk. Ik glimlach. Toeristen, ze zijn even kenmerkend voor de Stad aan Zee als de Sint-Petrus- en -Pauluskerk zelf. De kerk roept bij mij heel wat herinneringen op. Het is de kerk waar ik gehuwd ben met de man van mijn leven, waar mijn kinderen gedoopt zijn en waar ook mijn ouders hun huwelijksgeloften hebben afgelegd. Mijn ouders… Plots voel ik me onrustig. Mijn hart begint wat sneller te slaan en ik krijg een onbehaaglijk gevoel in mijn maagstreek. Mijn ouders…

Mijn ouders zijn de reden waarom ik nu onderweg ben naar de vishandel en niet naar mijn werk. Vanavond komen ze immers bij ons thuis eten. En dan wil ik alles netjes geregeld hebben. Wil ik alles aan kant hebben staan én moet het heerlijk ruiken in huis. In de hoop deze keer geen zweem van afkeuring te bespeuren. Over mijn vader geen slecht woord, maar soms heb ik het gevoel dat mijn moeder enkel en alleen maar op bezoek komt om kritiek te kunnen geven. Om het er nog eens goed in te wrijven dat ik als vrouw tekortschiet in het huishouden. ‘Maar liefje toch, wanneer heb je voor het laatst nog eens je ramen gelapt?’ of ‘Lieve schat, hebben de kindjes gisteren frisdrank op het parket gemorst? Het kleeft hier zo? Je weet toch dat frisdrank niet gezond is voor hen hé, om nog maar te zwijgen over de rotte tanden die ze ervan krijgen? Water, liefje, dat zouden ze moeten drinken.’
‘Water is voor de vissen ma’, probeer ik dan altijd luchtig te antwoorden. Maar haar opmerkingen kwetsen me telkens weer, raken me keer op keer diep in het hart

Diep in gedachten verzonken rijd ik bijna de Groentemakt voorbij. Snel in het rond kijken doet me beseffen dat een parkeerplaats dicht in de buurt van de vishandel ook niet voor vandaag zal zijn. Een gebrek aan parkeerplaatsen, de miserie van deze tijd. Ook in onze straat is het dagelijks vechten voor een plaats. Na enige tijd te hebben rondgereden en vruchteloos te hebben gezocht naar een plaats om mijn auto kwijt te raken, raakt mijn geduld stilaan op. Frustratie neemt de overhand. Ik sla op het stuur. Ik moet nog koken VERDOMME! Net op het ogenblik dat ik mijn auto ergens wil stationeren waar het niet mag en mij heb voorgenomen de parkeerboete met de glimlach te betalen, rijdt er iemand weg. En dat op enkele meters van de winkel. YES, het is dan toch niet helemaal een baaldag. Ik geef wat gas bij. Die parkeerplaats nemen ze me niet meer af!

In de vishandel zelf heb ik nog meer geluk, ik ben de enige klant. Alhoewel, geluk? Ik begin te twijfelen aan mijn keuze van handelaar. Zoveel auto’s en niemand die voor deze winkel komt? Zou er iets mis zijn met de vis hier? Pfff…en wat een stank. Maar tja, in welke viswinkel nu niet? Ik krijg echter de kans niet om er verder over na te denken, want door een deur achter de vistoog komt de dame van de winkel binnenwandelen. Hoe zou zij ‘s avonds ruiken? Breed glimlachend vraagt ze wat het zal zijn. Maar plots ben ik niet meer in staat om te antwoorden. Tussen het ijs in de vitrine staren dode vissen met grote glazige ogen mij doordringend aan. Hun opengesperde bekken wachten tevergeefs op een prooi. Alles komt geleidelijk tot leven. Kieuwen gaan open en dicht, staartvinnen beginnen te spartelen, en uit de opengesperde bekken komt een gorgelend geluid. Ze proberen mij iets te vertellen, mij iets duidelijk te maken. Plots galmt de stem van mijn moeder door hun bekken. De vissen spreken mij in koor aan: ‘Ach liefje, doe geen moeite. Wanneer heb je voor het laatst nog eens lekker gekookt? Je bent een complete mislukkeling lieve schat.’
Ik word overmand door verdriet en loop huilend de winkel uit.

Terug in de auto kan ik niet vlug genoeg weg zijn. Ik start de auto en scheur weg, het alarmsignaal voor het niet dragen van de gordel negerend. Ik moet weg, even mijn hoofd leegmaken. Een wandeling op het strand zal me goed doen. Mijn zicht wordt belemmerd door mijn tranen. Een zakdoek, waar is hier ergens een zakdoek? Ik voel in mijn handtas op de passagiersstoel. Niets, enkel een portemonnee, mijn smartphone, parfum, make-up en nog wat andere rommel. En toch ben ik er zeker van dat er ergens in die diepe oneindigheid van mijn handtas een pakje zakdoeken moet zitten. Ik kijk opzij en voel nog eens. Zie je wel, daar zit het. Wanneer ik terug voor me kijk is het te laat. Een vrachtwagen komt achterwaarts een straat links voor mij uitgereden. Ik trap voluit op mijn rem. Maar mijn auto mindert veel te langzaam snelheid. Er is geen ontkomen meer aan, ik ga frontaal op de zijkant van de vrachtwagen inrijden. Ik sluit mijn ogen voor het onvermijdelijke.

De volgende keer dat ik mijn ogen open sta ik in een ruimte die ik niet herken. Ik laat de omgeving op mij inwerken. Aan de andere kant van de kamer bevinden zich ramen bedekt met jaloezieën. Ik ga er naartoe en gluur tussen de blinden, op zoek naar iets herkenbaar. Recht voor mij bevindt zich een soort van hotelbalie. Alleen is deze balie heel wat minder uitnodigend en staan er mensen in witte kleren achter. Maar… dat zijn geen hotelbedienden, dat is verplegend personeel!

Dan herken ik plots de plaats waar ik mij bevind: de intensive care unit van het AZ Damiaan. Ik herken deze plaats omdat mijn dochter hier een dag en nacht heeft moeten verblijven na haar operatie aan één van haar nieren. Ze was toen amper zes maanden. Mijn kleine prinses… Ik vergeet deze plaats nooit meer. Maar wat doe ik hier in hemelsnaam? En dan nog in één van de kamers van de intensive care? Als in een flashback komt alles in één keer terug. De winkel, de pratende vissen, de tranen… en de vrachtwagen. Ik draai me met een ruk om. In mijn haast om te achterhalen waar ik mij bevond was noch de patiënt in het ziekenhuisbed mij opgevallen, noch het geluid van de machines die de persoon in leven houden. Langzaam loop ik naar het bed toe, zoals een leeuwin haar prooi besluipt, bang om de waarheid te ontdekken. Hoe dichter ik kom, hoe duidelijker het wordt. En dan sta ik naast het bed. Paniek slaat mij rond het hart. Dit kan niet waar zijn! Dit moet een nachtmerrie zijn! Zo dadelijk word ik badend van het zweet wakker naast mijn man in ons eigen bed. Gewoon thuis. En niet hier. Niet op deze plaats waar zo veel mensen afscheid van hun geliefden hebben moeten nemen. Maar ik besef maar al te goed dat ik niet droom. Toch kan mijn geest niet bevatten wat ik zie. In het ziekenhuisbed lig ik.

Ik ben het die zwaargewond in de intensive care unit lig. Die met ontelbaar veel draden verbonden ligt aan de machines en die door een beademingstoestel in leven wordt gehouden. Ik wil de longen uit mijn lijf roepen, gillen dat deze nachtmerrie niet echt is. In paniek begin ik mezelf in mijn wangen te knijpen, probeer ik tegen beter weten in mezelf pijn te doen in de hoop om wakker te worden uit deze vreselijke droom. Een hand die zacht op mijn schouder wordt gelegd haalt me uit mijn paniekreactie. Ik draai mij om en kijk in de zachte ogen van een man. Een man wiens vriendelijke gezicht warmte en medeleven uitstraalt. Hij is grijs van haar en draagt een wit kostuum. Ook zijn das en schoenen zijn wit. ‘Dokter?’, weet ik stamelend uit te brengen.

Zijn mondhoeken krullen tot een kleine glimlach. ‘Nee mevrouw, ik ben geen dokter. Ik ben iemand die je komt helpen oversteken. Hier op aarde noemen jullie mij een engel. Wat je nu doormaakt is heel verwarrend en intens, maar maakt ieder persoon mee die het aardse leven inruilt voor het hiernamaals. Ik ben hier om je emotioneel te begeleiden en te ondersteunen. Het is belangrijk dat je ziel vrede neemt met wat gebeuren gaat. Je lichaam mag je dan wel achterlaten, je ziel heeft het eeuwige leven.’

De engel straalt een zekere rust uit en ondanks de verschrikkelijke boodschap die hij brengt, stellen zijn woorden mij op de één of andere manier gerust. Toch ben ik nog niet volledig klaar om dit alles zomaar te aanvaarden. ‘Ga ik echt dood? Maar waarom ik? Ik ben 33 jaar, ik ben nog niet klaar met het leven. Ik wil mijn kinderen zien opgroeien, ik wil glunderen van trots wanneer ze afstuderen. En dansen op hun trouwfeest, mijn kleinkinderen in mijn armen houden.’ Ik voel de tranen over mijn kaken lopen. Ik proef hun zoute smaak op mijn lippen.

‘Ik krijg deze vraag regelmatig van mensen die ik help oversteken en altijd moet ik het antwoord schuldig blijven mevrouw. Spijtig genoeg heeft niemand hier een antwoord op, zelfs Hij niet. Er bestaat niet zoiets als een boek of lijst waarin geschreven staat wie wanneer en op welke manier moet gaan. Mensen worden geboren en leiden spontaan hun leven. Geen lotsbestemming, geen voorbeschiktheid. Alles gebeurt toevallig in het leven, ook die dingen die we liever niet zouden zien gebeuren. Moest Hij alles in de hand hebben, denkt U dan werkelijk dat er zoveel verdriet zou zijn in de wereld? Dat kinderen honger zouden lijden en mensen zouden sterven in vreselijke oorlogen? Nee mevrouw, al deze zaken doen Hem even veel pijn en verdriet als de slachtoffers en nabestaanden zelf. Maar het is belangrijk dat je dit en ook je naderend overlijden tracht te aanvaarden. Dat maakt de oversteek zoveel makkelijker.’

De engel wijst naar de ramen waar ik daarnet nog zat door te gluren. Ik zie mijn ouders, mijn man en mijn kinderen staan. Ik wil naar ze toe rennen, ik wil ze vasthouden, ik wil zeggen hoeveel ik van ze hou. Maar weer voel ik de hand van de engel op mijn schouder.
‘Je naaste familie is hier om afscheid van je te komen nemen mevrouw.’
‘Alstublief, stop met dat gemevrouw, wil je? Aangezien je mij blijkbaar gaat helpen met één van de moeilijkste dingen die ik ooit heb moeten doen heb ik liever dat het er allemaal wat minder formeel aan toe gaat. Zeg maar gewoon Ella.’

‘Oké, geen probleem, mevr…, Ella. Ik wou dat ik je ook mijn naam kon zeggen, maar ik heb er gewoon geen. Op de plek waar ik je heen breng zijn namen van geen belang.’
‘Mag ik je dan Seth noemen? Dat vind ik wel passen bij een engel.’
Weer die zachtaardige glimlach. ‘Tuurlijk Ella, geen probleem, zolang jij er je goed bij voelt is alles oké. Maar nog even verder over je ouders, man en kinderen. Ze zijn hier dus om afscheid van je te nemen. De dokters hebben hen zonet meegedeeld dat ze al het mogelijke hebben gedaan, maar dat je het niet zal redden. Je vitale levensfuncties beginnen uit te vallen en je reageert nergens meer op. Het spijt me dat ik je dit op deze manier moet vertellen.’

Ik staar verslagen naar de ramen. Dit is het dan, de laatste momenten van mijn leven. De laatste keer dat ik mijn familie zal zien. Wanhopig richt ik mij tot Seth: ‘Mag ik zelf ook afscheid van ze nemen?’
‘Ja, geen probleem, maar weet dat ze je niet kunnen horen of voelen. Jijzelf kan ze nog wel aanraken, maar verwacht geen reactie. Zij maken deel uit van de wereld die jij aan het verlaten bent. Zelf ben jij inmiddels al in wat wij transitie noemen, in een overgangsfase tussen het leven en het uiteindelijke sterven, de oversteek.’

Voor ik hier verder kan op ingaan gaat de deur van de kamer open. Mijn ouders komen als eerste binnen. Ik ga met Seth aan het uiteinde van het bed staan en sla het tafereel gade. Mijn moeder neemt mijn linkerhand tussen haar handen en begint te huilen. Mijn vader moet haar ondersteunen. Tussen het snikken door probeert ze nog wat te zeggen. ‘Mijn lieve dochter… Ik weet dat ik een strenge moeder was. Maar weet dat ik altijd trots op je ben geweest. Alles wat ik ooit gezegd of gedaan heb was om je nog sterker te maken. En dat is me gelukt Ella, je bent uitgegroeid tot een prachtvrouw. En een veel betere moeder dan ik ooit ben geweest.’ Ze buigt zich naar me toe en fluistert in mijn oor: ‘Ik hou van je prinses, met heel mijn hart. Ik wou dat ik je plaats kon innemen. Rust nu maar en weet dat er geen dag voorbij zal gaan dat ik niet aan je zal denken.’

Ik ben ontroerd door haar woorden maar betrap me erop dat ik ook enigszins kwaad ben. Waarom heeft ze me dit nooit eerder gezegd? Onze onderlinge relatie zou zoveel beter zijn verlopen. Waarschijnlijk was ik in de winkel dan niet in tranen uitgebarsten en was ik niet tegen die vrachtwagen aangereden.
‘Sommige mensen kunnen hun gevoelens moeilijk onder woorden brengen. Wees niet te streng voor je moeder Ella, ze heeft altijd heel veel van je gehouden’, zegt Seth naast me. Het is alsof hij gedachten kan lezen. ‘Ze meent het echt weet je, van die plaats innemen. Ze zou een kogel voor je opvangen. En neem haar het ongeval ook niet kwalijk, denk aan wat ik je daarnet gezegd heb. Het leven is een aaneenschakeling van toevalligheden.’

Ik weet dat hij gelijk heeft. Het zou niet eerlijk zijn haar de schuld van alles te geven. Ikzelf ben ook niet de sterkste in het uiten van mijn gevoelens. Eigenlijk zijn we twee dezelfden. Vandaar misschien soms de strubbelingen. Mijn moeder geeft me een kus op mijn wang en zoekt troost in de armen van mijn vader. Ook hij kan zijn tranen niet bedwingen. Pa is nooit een spraakwaterval geweest. Ik weet dat hij me zal missen en me graag ziet. Dochters en vaders, het blijft iets speciaals.

Dan is het tijd voor het moeilijkste wat ik ooit al in mijn leven gedaan heb. Het afscheid van mijn man en kinderen. Ze komen naast mijn ouders staan. Mijn vijfjarig zoontje is zoals altijd bij de pinken. ‘Papa, wordt mama nu een sterretje aan de hemel?’

Mijn man, Lieven, verbijt zijn tranen. Hij moet sterk zijn voor de kinderen, dat beseft hij. Maar ik weet dat hij het inwendig uitschreeuwt. ‘Zeker weten jongen, mama is altijd al een ster geweest. En vanuit de hemel zal ze ons altijd in het oog houden.’
‘Dan zal ik ‘s avonds in mijn bed altijd een zoentje naar mama gooien papa.’

Mijn dochtertje staat er wat beduusd bij. Zij kan het allemaal niet zo goed bevatten. Drie jaar is nu eenmaal nog heel jong. Dan krijg ik een steek in mijn hart. Ik bedenk net dat mijn kinderen zich mijn gezicht nooit zullen herinneren, alleen van op foto’s. En weer die hand van Seth op mijn schouders. Hij weet echt wat ik denk en voel. ‘Kom Ella, het is tijd’, en hij kijkt me bemoedigend aan. ‘We gaan dit samen doen, je hoeft je niet ongerust te maken.’
‘Mag ik nog even…?’
Hij knikt.

Ik loop naar mijn familie en kijk ze stuk voor stuk nog eens goed aan. Bang dat ik hun gezichten zal vergeten. Ik ga naast mijn man staan en fluister in zijn oor: ‘Je gaat het goed doen alleen met de kindjes. Je bent een crème van een man en een vader uit de duizend. Ik hou van je Lieven.’ Heel even denk ik dat hij me hoort. Dat hij op me reageert. Maar het kan ook mijn verbeelding zijn. Dan buig ik me naar de kinderen toe. God, wat is dit moeilijk. Zij waren het doel in mijn leven geworden. Ik denk aan wat Seth over mijn moeder zei. Hij heeft gelijk, ik zou ook een kogel voor hen opvangen. Weer even die steek in mijn hart. Ik kan niets meer voor hen opvangen. Maar dan volgt ook de geruststelling. Lieven is er nog, hij houdt alle kogels wel tegen. Ik geef mijn zoon en dochter een dikke kus op hun voorhoofd. ‘Vaarwel lieve schatten van me. Wees braaf en maak papa het niet te moeilijk.’

Wanneer ik terug opkijk zie ik een wit licht achter Seth opduiken. Het gaat dus echt zo, denk ik bij mezelf. Seth strekt zijn arm en steekt zijn hand naar me uit. Ik loop naar hem toe en neem zijn hand vast. Dan gaan we samen hand in hand naar het witte licht. Het wordt feller en lijkt ons te omarmen. Achter me hoor ik een langgerekt alarmsignaal. Maar ik kijk niet meer achterom. Seth trekt me dichter naar zich toe en ik laat het op me afkomen. Rust daalt over mij neer, ik ontspan mezelf.

Die laatste adem is dan toch sneller gekomen dan gedacht.

EINDE

Fotocover © Luc Wittevrongel

%d bloggers like this: