Te laat dat ding, wééral te laat!’, sakkerde ik binnensmonds. We stonden al een tijdje te verkleumen op het tochtige perron van Brussel -Zuid toen de trein aankwam. Toch hadden we allemaal die kinderlijke pretoogjes toen we opstapten. Een dagje Oostende betekende voor m’n zusje en mij zoete herinneringen aan vervlogen tijden. We zouden langs de viskraampjes gaan, pootje baden en gocart rijden. Elisabeth, mijn vriendin, was ook van de partij. Jennifer en Elisabeth waren van bij hun eerste ontmoeting twee handen op één buik. Nooit eerder was mijn lief iemand met downsyndroom tegengekomen. Jennifers begroeting was echter zo hartelijk en oprecht enthousiast dat het ijs onmiddellijk gebroken was. ‘Ja, joepie! Elisabeth! Zee zwemmen?’, vroeg ze nog. Elisabeth kreeg direct een warme knuffel en een natte zoen.

Het was paasverlof maar toch was de trein tot de nok gevuld, alsof we hadden plaatsgenomen op de Bombay Express tijdens de spits. Komt ervan als de vorige trein wordt afgeschaft. Uiteindelijk kwamen we heelhuids aan in het kopstation van Oostende. Dat sprak als kind al tot mijn verbeelding. ‘Is dat echt een boot die ik vanop het perron kan zien? En wanneer nemen we eens die hovercraft?’ Die kon je destijds nog zien komen aanstuiven langs de pier. Begin je er nu nog over dan weet je gesprekspartner dat je van vóór 1980 bent. Er hing een wat rare ochtendmist boven de jachthaven. Ik maakte enkele dromerige plaatjes van de licht getinte mist die langs de Mercator gleed, alsof het een spookschip was. De oude driemaster gingen we vandaag echter niet bezoeken want de dames hadden een ‘hongertje’. En ik wist dat ik tegen dat argument het pleit zou verliezen, het nostalgische interieur van het schip ten spijt.

Dus wandelden we langs de talloze visstandjes aan het water. In mijn kinderlijke herinneringen kwaakten die viswijven erop los om hun waren aan de man te brengen en waren de visschotels rijkelijk gepresenteerd maar bleek er achteraf abnormaal veel rauwe ajuin in het schuitje te zitten. We gaven onze ogen de kost. Kiezen was schier onmogelijk: zo’n lekkere noordzeegarnalen met wat tomaatjes en krab? Of toch maar zo’n zalig gebakken en gekruide vis? Ik bezweek uiteindelijk voor de garnalen. Jennifer ging voor een schattig gekleurde schotel met een enorm assortiment aan vis, grote en kleine garnalen en nog meer spul om van te watertanden. Die lekkernij beloofde ze te delen met haar nieuwe boezemvriendin. Alsof we de afgelopen drie dagen op water en brood overleefd hadden, verorberden we de delicatessen. Ik wou eerst nog eens flink klagen over het teveel aan surimi krab, maar ik besloot het zeuren vandaag uitzonderlijker wijze extra vroeg te staken. Het enthousiasme van de immer gelukkige Jennifer en Elisabeth was namelijk aanstekelijk. ‘Grote fiets, sjieke fiets!’, zei de jongste. Dat was duidelijk: een flinke tocht op de gocart zou het worden. Want beloofd is beloofd. Om te zwemmen was het duidelijk te koud, maar zo’n vierwieler is altijd pret gegarandeerd.

Jennifer was door het dolle heen bij het aanschouwen van het assortiment blinkende, stoere vierwielers. Nu ken ik haar natuurlijk als mijn broekzak: een hart van peperkoek maar levend in de wereld van een vierjarige. En toen moest grote broer met de nodige tact uitleggen dat ze misschien toch maar voor een iets groter model moest gaan. Zonder elektrische motor zou ze haar overtollige energie bovendien beter kwijt kunnen. Was Jennifer mentaal een kleuter, ze had de gestalte van een puber. Die stoere politiewagen had bij wijze van spreken het vermogen van een scheermachientje, dus dat zou niets worden.

Het werd uiteindelijk een knalrood sportief eenpersoonsmodel voor Jennifer en een tweezitter voor ons. Jennifer toonde fier haar kunstjes aan de sympathieke winkeleigenaar. Ze stoof er in een rotvaart vandoor op de promenade, goed wetende dat ik haar te voet maar met zeer veel moeite kon volgen. Ik zette een fluks sprintje in en Jennifer keek ondeugend achterom. Rijden kon ze maar al te goed: ik had haar eerst op een gewone fiets met steunwieltjes leren rijden. Na jaren oefenen dacht ik dat al die inspanningen voor niets waren geweest. Tot we ze voor de eerste maal op een gocart hadden bezig gezien dus. Sturen, remmen en vooral gas geven: ze had het allemaal geleerd; alleen het evenwicht bleef een probleem maar daarvoor zijn er zeedijken en gocarts!

Terwijl Jennifer nog aan het nagenieten was van de gewonnen proloog nam ik hijgend plaats achter in de vierwieler. Elisabeth had het stuur al op haar hoogte laten zetten: de man zou vandaag de rol van knecht vervullen.

Het zou een vlakke race worden met een stevige zeebries. Jennifer graaide de eerste tussensprints mee en verdiende zo virtueel de groene trui. In de bocht aan het Kursaal hadden we Jennifer echter weer te pakken, al hadden we in ons enthousiasme wel bijna twee Britse jonge schelmen geramd. Die rijden links herinnerden we ons iets te laat. We temporiseerden om te genieten van het uitzicht van de zee, de vissers en de traag kuierende toeristen. Jennifer deelde hier en daar een klets op de poep uit en stak dan met een gulle lach het duimpje omhoog: ‘Al wie billenkoek krijgt en er nog mee kan lachen ook, die is OK!’ Op haar kon niemand kwaad worden. Stiekem waren Elisabeth en ik jaloers toen Jennifer de ferme bips van een ouder heerschap met een zachte pets bewerkte. Een bemoedigend schouderklopje en een vriendelijke groet waren het antwoord op deze vorm van non-verbale communicatie.

We stopten nog even aan de Spar, alweer honger… Jennifer kon die volle, dieprode aardbeien niet laten liggen. Ze nam de twee volste bakjes uit de rekken en mocht afrekenen. ‘Uit Brussel zijn jullie! Nog een geluk dat jullie Nederlands spreken. Niet te doen is dat hier in Oostende, niet te doen. Ge moest eens weten…’, begon het mannetje aan de kassa. Jennifer liet het niet aan haar hartje komen, nam de grootste aardbei voor zichzelf en bood Elisabeth er ook eentje aan. ‘’t Zijn Belgische aardbeien, uit volle grond nog wel! Tegenwoordig wachten we niet meer tot de zomer hé. Maar ’t zijn de beste die ze hebben op de veiling’, verzekerde hij ons. Jennifer sprak niet tegen en stak demonstratief nog eens haar duim omhoog. Er was nog één, immense aardbei over. ‘Stukje voor Jennifer, stukje voor Elisabeth…’ Hap, de immense sappige rode vrucht verdween in Jennifers’ kleine doch vaardige mond. Genoeg gedeeld voor vandaag, was haar wijze oordeel.

We fietsten nog iets verder tot aan Mariakerke-Bad. Gelukkig voor ons konden we daar wat moeilijker doorfietsen of Jennifer had ons helemaal tot De Panne laten fietsen. En we moesten nog terug tot aan de fietsverhuur. In die vermaledijde bocht aan het Kursaal gebeurde het. Jennifer ging stevig door, nam haar bocht naar rechts iets te breed en ramde zo een tegenligger. De banden van de gocarts maakten een schurend, piepend geluid en de voertuigen kwam redelijk abrupt, maar zonder veel schade tot stilstand. Jennifer keek beteuterd en geschrokken. De familievader aan het stuur van de vierkoppige gocart stapte af en kwam haar troosten. Toen plots haar andere knie pijn deed, had ik haar wel door. Er was nauwelijks wat aan de hand maar ze zag dat ze met een treurig gezichtje wel wat extra’s kon losweken van de brave man. ‘Gaat het meiske, geen pijn gedaan? ‘k Zal je een ijsje gaan halen…’ Het ijsje bleek een goed medicijn. We zaten nu met zeven op een bankje te genieten van een voorzichtige voorjaarszon.

Erik en Anna waren brave zielen, toevallig ook uit Brussel. Maar ze zaten nog altijd met een misplaatst schuldgevoel. Want ze hadden dat arme meisje toch een pijnlijke knie bezorgd, niet? Jennifer besloot dan ook de onderhandelingen hard te spelen. Een trein is leuk maar een auto die je recht voor de deur afzet nog leuker, niet? Dus toen we afscheid wilden nemen, begon ze weer opvallend hard te manken. Waarna Erik ons dagje Oostende besloot met: ‘Zal ik jullie naar huis voeren, we wonen niet zo ver van mekaar…’

Erik, Anna en hun kroost zien we nu nog regelmatig. Soms op een zonnig Brussels terras en één keer per jaar hebben we een vaste afspraak op de dijk in Oostende.

EINDE

Fotocover © Ronny Rycx

%d bloggers like this: