Donderdagavond. Een grijze mist verduistert de brede en kleine straten van Oostendestad. In de verte klept de mistklok, alle vissers tot voorzichtigheid aanmanend. In de huiskamers brandt er reeds licht. Door de nog halfopen gordijnen ontwaart men het schimmenspel van de heen- en weerlopende mens. Het is zeven uur in de avond. De wekelijkse editie van het plaatselijk weekblad wordt in de brievenbussen geplooid. En dan, alsof de mist nog geen treurigheid genoeg maakt, bloklettert de hoofdpagina:

‘BEKENDE VISSER SMARTELIJK OMGEKOMEN IN ZEE’
‘Bij het inspecteren van zijn boot is de bekende visser Pierre Vansas in een stormweer over boord geslagen…’

Wie kende Pierre Vansas niet? Alle lezersogen ontwaarden hem nog eens in gedachten. ‘Moustache’ werd hij genoemd, omdat hij de traditie van zijn zeevoorvaderen in eer hield door een kolossale snor en baard te dragen. Met rode jumper, zwartlederen broek en de klassieke blauwe vissersklak met gelakte klep, gouden ring in het oor en zwaar beladen visserspangel op zijn rug stapte hij wekelijks op zijn Oostendse vissersboot, zette zijn zuidwester op en voer de Noordzee op. Zijn visvangst werd gretig aangekocht en verkocht in de Oostendse vistrap. Menigeen pinkte een traan weg en dacht aan het witbeschilderd huisje van het schipperskwartier waar Pierre woonde met zijn vrouw Bertha.

Op dat ogenblik zat het huisje vol met moeder Bertha en haar negen kinderen. Drie journalisten van Belgische illustraties waren haar komen opzoeken. Legendarisch zou Pierre worden. Moeder Bertha hield zich kloek en bakte spek en eieren voor haar negen kinderen. Ook de journalisten moesten eerst meeëten. Zeven kinderen waren reeds gehuwd, maar hielden nog zoveel van hun huis dat zij er regelmatig terugkeerden. Nu was de terugkeer bijzonder treurig. Alleen de oudste, Marie, en de jongste, Jan, waren nog thuis. Deze laatste werd in de Oostendse volksmond Kleine Stasj genoemd omdat hij sprekend op zijn vader geleek. Hij was dertien jaar en ging nog naar school. Zijn vader, waarvan hij steeds wekelijks zijn deelvis deelde voor familie, vrienden en daarmee een frankske verdiende was steeds een goede vriend van hem geweest. Het ongeluk had hem ten zeerste geschokt, toen de vissersaalmoezenier het treurig nieuws meldde. Hij kreeg geen beet binnen en loerde scheefweg naar de drie vreemde mannen die zijn moeder begonnen te ondervragen.

De vriendelijke moeder Bertha was 55 jaar. Zij droeg een blauwe schort met witte bollen en daarover een grote donkere grijze sjaal. Haar haren waren kastanjebruin-grijsachtig en haar tanden staken haar bovenlip vooruit. Een ‘muizenbrilletje’ rustte op haar geschelpte neus . Mooi was ze niet, maar met steeds blijvende vriendelijke glimlach maakte ze zich aantrekkelijk bij mensen en kinderen. Die was er nog steeds, doch in haar ogen kon men klaar lezen hoe zeer ze van binnen leed.

‘Mijn man ken ik reeds van zijn drie jaar. We woonden dan op de ‘kaaie’ en Pee Vansas was er mijn beste vriend, die mij altijd plaagde. Nu en dan mocht ik bij hem gaan en speelde dan met Pierre’, verteltde Bertha aan de journalisten ‘en dan zijn we getrouwd in de ‘Pier en Polkerke’. Kijk dit is onze trouwfoto!’, en zij toonde een oud bruine foto met Pierre met zwartharige kop en zij daarnaast met een grote hoed, net een fruitschaal. Zij glimlachte eens als ze het bekeek, doch dan ontsnapte haar plots een onthutsend gehuil: ‘Och God, nu zal ik hem nooit meer zien.’ Tot laat in de nacht brandde er nog licht bij de familie Vansas.

Hoe het zeeongeluk gebeurd was, wist niemand. Volgens de bemanning had Pierre als schipper bij hoogoplopende storm de schipbrug verlaten om het achterdek te inspecteren. Een hoge golf had hem wellicht over boord gegooid. Het niet terugvinden van hun schipper bracht onrust bij de bemanning en het besluit om rond te varen en hem op te zoeken. Plots werd het zwalpend lichaam ontwaard en aan boord gehesen. Met de vlag halfstok keerde het Oostends vissersbootje naar huis.

Voorzichtig was moeder Bertha door de vissersaalmoezenier op de hoogte gebracht. Kleine Stasj was ook thuis. Een traan biggelde langs zijn kaak. Het was in die houding dat Bert, zijn tweede oudste broer hem vond . ‘Jan’, sprak hij, ‘wij gaan vader eens zien. Wil je mee ?’ Het hoofd van Stasj draaide zich om en knikte met een korte ruk bevestigend. Men had moeder Bertha kunnen overhalen thuis te blijven en Marie met haar schoonzusters zouden haar gezelschap houden. Het was een zwoele avond en van op de zeedijk bekeek Stasj de sterren. ‘Zou vader daar nu ook zijn en pinkt hij, zoals het licht van onze vuurtoren, mij toe vanuit het eeuwig geluk’. Over dat geluk had hij in de broederschool veel horen praten. In gedachten verzonken stond hij plots voor het dodenhuisje, ‘de morre’ genoemd. Een kille kamer werd geopend en een klein lampje wierp een luguber licht af. Sidderend ontwaarde Stasj een stenen tafel met daarop een wit bedekt lichaam tot onder de neus. ’t Was vader, net als hij sliep.

Moeder had verlangd dat haar man vanuit hun huisje van het schipperskwartier in de Onze-Lieve-Vrouw-ter-Duinenkerk, in de volksmond Ensorkerk, zou begraven worden. Op de vooravond van de begrafenis stopte een lijkkoets getrokken door twee zwarte paarden voor de deur. Alle meubels vanuit de voorkamer waren verhuisd naar achteraan. Vreemde mannen waren gekomen met grote zwarte lakens en tegen de muur was een soort kapelleke gebouwd en daar voor werd de geopende kist geplaatst. Visser Moustache was voor de laatste maal thuis in zijn schippershuisje. Moeder Bertha kuste zijn koude voorhoofd en leidde één voor één haar kinderen om vader nogmaals te bekijken. Het deksel werd opgelegd en de schroeven ingedraaid. Voor de laatste maal had Jan zijn vader gezien.

De volgende morgen trok vanuit de zee de mist rond negen uur op en vlekjes geellichte zon schenen op de daken van de schippershuizekens. Boten gaven hun toetergeblaas toen de rouwstoet zich in beweging zette naar de kerk. Toen de priester de Heilige woorden van de consecratie uitsprak stapten nog altijd mensen ter offerande. Jan kende er velen. Op het oud kerkhof in zicht van duin en zee blikte de open kuil hen tegen: een oud visser vond er zijn laatste rustplaats.

Stilzwijgend keerde men terug naar huis, waar moeder met dampende koffie en goed geboterde boterhammen, doorspekt met rozijnen, haar kinderen bediende. Algemene stilte. ‘En onze kleine Stasj, waar gaat die nu heen? Kan moeder het nog aan? Wie zal hem opnemen?’, klonk de stem van Kamiel, de oudste broer. Niemand antwoordde. Stasj voelde zich ijselijk koud worden en toen hoorde hij zijn eigen stem: ‘Jullie denken dat ik mezelf niet kan redden . Zoals het water hier drijft naar de zee, met hoog en laag tij, draag ik mijn eigen last zelf. Ik vraag jullie als gunst de rode jumper en de zuidwester van vader om zijn vissersberoep voort te zetten.’

‘Klare taal als klare zee met beslissende stem als ruisende golf.’ Even later hoorde men de voordeur toeklappen, een zeevloekje zoals in vaders visserstijd en Stasj stapte met zeebenen een nieuw leven tegemoet.

EINDE

Fotocover © Michel Leerman

%d bloggers like this: