Dit wordt het einde’, spookt door mijn hoofd. Het water komt ondertussen al tot mijn borst en blijft razendsnel stijgen. Als een waterval stroomt het zeewater in grote hoeveelheden via een grote scheur in de romp de laadruimte binnen. Mijn blik kruist die van Roel maar we zeggen geen woord. Net als hij houd ik me vast aan de ijzeren buis die aan het plafond hangt. ‘Het spijt me dat ik je in deze situatie heb meegesleept’, zegt Roel me en aan zijn schuldbekennende toon merk ik dat hij het meent. Nog voor ik een woord kan uitbrengen krijg ik een slok water binnen. Ik neem nog snel een grote hap adem vooraleer mijn hoofd volledig onder water verdwijnt.
‘Mag ik met Sandra naar het strand?’, vraag ik mijn moeder die aan het koken is. ‘Ik eet wel iets aan de zeedijk’, voeg ik snel toe, hopend dat ze toestemt en ik ontsnap aan de kabeljauw die ze straks op mijn bord wil leggen. ‘En je vis dan?’, antwoordt ze licht geïrriteerd. ‘Dat maak ik een andere keer wel goed’, zeg ik nog vlug, de deur achter me dichttrekkend. Ik ren zo snel ik kan het Leopoldpark door richting het Casino Kursaal waar ik met Sandra heb afgesproken. Het is de laatste dag dat ik haar zie. Morgen zit onze vakantie er immers op en keren we na twee weken te hebben verbleven op een appartement terug naar Antwerpen. ‘Waarom heb ik haar niet eerder ontmoet’, denk ik, treurend omdat ik straks voorgoed afscheid van haar moet nemen.
Ik ken haar pas sinds begin deze week maar het lijkt alsof ik haar al mijn hele leven heb gekend. Daar stond ze dan. Haar lange bruine haren had ze gevlochten. ‘Daar ben je dan, kom mee’, zei het meisje wiens blauwe jurkje perfect bij haar ogen paste. Als de golven op de Noordzee wapperde het kleedje toen ze me bij de arm greep en het op een rennen zette. ‘We zijn er’, zei ze. Ze wees naar een driemastenschip dat in de jachthaven lag. ‘Dit is de Mercator’, vertelde ze. ‘Ben je ooit aan boord geweest?’ Ik schudde mijn hoofd en stapte mee met haar aan boord.
Het was reeds het derde jaar op rij dat mijn ouders in de zomer verbleven in een appartement in Oostende, maar vaak raakten we niet verder dan het strand en de winkelstraat. De hoge houten masten bezorgden me meteen een avontuurlijk gevoel. ‘Is het een piratenschip?’, vroeg ik Sandra. Ze lachte. ‘Nee gekkie, het is een schip zoals ten tijde van de ontdekkingsreizigers. De Mercator heeft op alle wereldzeeën gevaren.’ Ze leidde me rond op het schip en het was duidelijk dat het niet haar eerste bezoek was. ‘Mijn vader is visser, dus ik weet ondertussen al heel wat over schepen en boten’, vertelde ze en ze nam het roer in de hand alsof ze het schip doorheen een wilde storm moest brengen. ‘Wil je zijn boot zien?’, vroeg ze. Ik knikte. Ik was onder de indruk van hoe groot het is binnen in zo’n schip en ik vroeg me af of de boot van haar vader even groot zou zijn.
We wandelden langs de Visserskaai en via een overzetbootje gingen we naar de vuurtoren die aan de andere kant stond. ‘Dat is de boot van mijn vader’, zei ze en ze wees naar een groene half verroeste vissersboot waar netten aan de mast leken te hangen. ‘Het is een garnaalboot’, zei ze. ‘Kom je mee?’ Haar blauwe kijkers keken me aan en ik volgde haar de boot op. In tegenstelling tot de Mercator schommelde de garnaalboot veel meer op het water. Het duurde dan ook niet lang vooraleer ik een misselijk gevoel in mijn maag kreeg. ‘Haha, je hebt dan ook landrottenbenen’, lachte ze. ‘Mensen van de kust worden niet zo snel zeeziek.’
Het misselijke gevoel had ik ervoor over om haar te zien lachen. Wat zou ik haar lach missen als ik haar na vandaag niet meer zou terugzien. De voorbije week was de beste geweest die ik me kon herinneren. ‘Sandra…’, begon ik, ‘je weet dat ik morgen terug naar Antwerpen moet met mijn ouders. Ik ga je echt missen.’ ‘Ik jou ook’, zuchtte ze en haar lach veranderde al gauw in een trieste blik. ‘Maar misschien is er een oplossing.’ Ik keek haar vol verwachting aan. ‘We kunnen pennenvrienden worden’, en haar trieste blik veranderde meteen terug.
De frisse zeelucht blies in mijn gezicht toen de deuren van de trein opengingen. Ik stapte af, mijn ene hand in mijn rechterbroekzak, de ring hard vasthoudend alsof mijn leven er vanaf hing. Het was tien jaar geleden toen we op hetzelfde perron afscheid hadden genomen. Elkaar zwoeren iedere dag te schrijven zodat we elkaar niet zouden vergeten. We hadden onze belofte gehouden, al was het gebleven bij het schrijven. Toch ben ik die ene week aan zee nooit vergeten. Ze is altijd de meest bijzondere persoon voor me gebleven. En ik voor haar, zo beweerde ze. Het had de drang om terug naar Oostende te keren met een ring in mijn zak alleen maar groter gemaakt. Ik had haar een brief gestuurd om af te spreken aan het beeld van de dikke Mathilde.
Daar stond ze dan. Makkelijk te herkennen aan haar kastanjebruine haren die niets leken te zijn veranderd. Ze nam me mee voor een wandeling door de Koninklijke Gaanderijen. Niet zoals vroeger, toen ze me bij de arm nam en overal meesleurde, maar veel rustiger. ‘Ik moet je wat vragen’, stamelde ik, trillend op mijn benen. Mijn hand die nog steeds de ring stevig vasthield was nat van het zweet. ‘Je weet dat ik veel om je geef…’, begon ik. ‘Wil je met me trouwen?’ Ik nam haar hand vast en wachtte haar antwoord af.
Met haar blauwe ogen keek ze me diep aan, waardoor de seconden vooraleer ze een antwoord gaf precies een eeuwigheid duurden. ‘Ik kan het niet’, zei ze en ze trok haar hand uit mijn greep. ‘Waarom niet?’, vroeg ik haar, en mijn hart voelde aan als de zee die op een golfbreker uitspatte. ‘Mijn vader…’, stamelde ze. ‘Hij vindt je niet goed genoeg. Je bent maar een stadsjongen zo zegt hij.’ ‘Laat me je vader overtuigen’, antwoordde ik met een toon in mijn stem die smeekte om haar beslissing te overdenken.
Ik herinner het me nog goed, de laatste keer dat ik op een boot was gestapt. Het was de garnaalboot van haar vader geweest. Dezelfde als waar ik nu naar op weg was. Het misselijke gevoel kwam al weer bij me naar boven als ik dacht aan dat moment. ‘Je weet waar je aan begint?’, vroeg Roel, de vader van Sandra. ‘Het vissersleven kan best hard zijn. Eens op zee heb je geen rust tot je weer veilig de haven binnenvaart.’ Ik knikte. De zenuwen gierden me door het lijf maar het was de enige manier om Roel te overtuigen dat ik zijn dochter waard ben.
Met de meeuwen die boven de mast rondcirkelden voeren we de haven uit. Eens op zee gooiden we de netten uit hopend op een goede vangst. ‘Je doop op zee wordt meteen een goeie’, riep Roel wijzend naar donkere wolken die van over zee aankwamen. Ik hielp hem de netten boordevol verse garnalen binnenhalen. De golven sloegen tegen de boeg en spatten uiteen in mijn gezicht. ‘Nog één lading en dan keren we huiswaarts’, schreeuwde Roel en hij gooide dezelfde netten terug de zee in.
De boot begon meer en meer te schommelen en ik voelde opnieuw een misselijk gevoel in mijn maag. Ik zette me neer op het dek, hopend dat het slechte weer van korte duur zou zijn. Het zat me niet mee. Het begon inmiddels hard te regenen en de wind werd heviger. ‘Vlug, help me de vangst binnenhalen, dan varen we terug’, riep Roel, zijn stem uitdovend door de wind. Ik sleurde uit alle macht aan de netten hopend dat we gauw terug richting de haven konden varen. De boot schommelde zo erg dat het bij momenten leek dat ik het wateroppervlak zou raken. ‘Haast je vlug naar binnen, en controleer de laadruimte, wil je?’, probeerde Roel boven de wind uit te raken, terwijl hij de laatste netten binnenhaalde.
Ik rende de trap af die naar de laadruimte leidde. Plets, plets, mijn schoenen stonden onder water, net als de volledige laadruimte. Het water kwam via een scheur in de romp de boot binnen. ‘Roel, we hebben een lek’, schreeuwde ik. ‘Potver!’, vloekte hij, toen hij de trap afstormde en de scheur opmerkte. ‘We moeten het dichten of we zinken.’ Hij haalde zijn gereedschap vanuit zijn stuurkajuit en begon op de boeg te timmeren. Kraaaak. De scheur werd groter en de roestige boeg werd opengereten. Buiten volgde er nog een groter lawaai. De mast was inmiddels het slachtoffer geworden van de hevige rukwinden en viel met een hevige bonk op het dek. ‘De mast blokkeert de deur’, schreeuwde ik. ‘We zitten vast.’ Roel keek me met een verslagen blik aan. Het water in de laadruimte steeg razendsnel.
EINDE
Fotocover © Linsay Lusyne