De telefoon rinkelt en Agnes haast zich om op te nemen. Wie zou het zijn? Misschien Magda of Brigitte? Een lang nummer. Een vreemde onbekende stem wauwelt iets van “miekrosoft” en “probleem”. Geschrokken gooit ze de hoorn neer. Ze had al over die telefoontjes gehoord in het “Komerbijcentrum” waar haar tafelgenoten erover aan het praten waren. Niet tegen haar, want ze hoorde niet bij dat groepje. In het begin toen ze nog niet doorhad dat iedereen een vaste plaats had, was ze er gaan bijzitten. Er werd haar vlug duidelijk gemaakt, dat dit niet de gewoonte was, en dat er vier stoelen verder een lege plaats was. Daar zat niemand en de andere plaatsen waren allemaal voorbehouden. Die waren niet altijd bezet, maar werden toch vastgehouden voor het geval de vaste compagnons toch zouden afkomen.
Soms komt er wel eens iemand bij haar zitten, en dat vindt ze fijn. Ze kan dan voluit vertellen over haar overleden man die ze zo mist, en dat oud worden zo lastig is, en dat ze altijd zoveel pijn heeft, en dat ze zich zo eenzaam voelt.
Er zijn wel familieleden en vrienden van vroeger die ze kan opbellen, maar pas na vijven is het gratis en dan kijken de meesten Tv of zijn aan het eten. Ze kan dan toch niet storen? En zelf gebeld worden, past ook niet altijd. Ze heeft ook haar huishouden nog. Plots rinkelt de telefoon opnieuw. Het is een firma van diepvriesproducten. Of ze donderdag eens langs mogen komen? ” Mie no ienglies” mompelt ze en kijkt verdrietig naar de ongeopende doos schuimwijn van de vorige keer.