Featured

slotexpo

Drijfgoud 2021 zit erop. Mede dankzij jou kijken we terug op een geslaagde editie. Een honderdtal inzendingen spoelden aan, in alle vormen en kleuren. We sluiten af met een expo in bibliotheek Oostende.

De slotexpo gaat door van 11 tot 29 september. Wil je jouw werk graag fysiek terugzien in de tentoonstelling, breng het dan deze maand nog binnen in de bib. We tonen sowieso elk werk digitaal.

Christine Willaert had een boeiend slotgesprek met Idwer de La Parra en Yves Velter.
Luister hier naar de podcast.

mady vion

Drijfgoud

Tekenen van eenzaamheid in Oostende: de vele doodse ramen….geen lichtje, vuile ramen, versleten en afbladderend houtwerk , geschuurde gordijnen…

Zoveel huizen, zoveel appartementen, hoeveel bewoond?

Winkelstraten met lege, verlaten bovenbouw

Statige huizen die moeite hebben met de tand des tijds

In schril contrast met de gelijkvloerse trendy winkeluitrusting

Hoe zou het geweest zijn, vroeger toen de eigenaar van de zaak, of de gerant boven de winkel woonde en waar ook de andere appartementen boven de winkel, bewoond waren?

Wat bracht dit mee aan ‘leven’, ‘beweging’, menselijke activiteit anders dan het huidige ‘shoppen’? 

‘shop untill you drop’: is dit geen akelige lege slogan? 

Liever fantaseer ik over het gewone leven dat zich voltrok in en boven de winkels… gevarieerd, dag dagelijks, sleur en nieuw, jong en oud tezamen.

’s avonds is het pijnlijk duidelijk hoeveel appartementen niet meer betreden worden, waar alle leven stilgevallen is en onder dikke lagen stof begraven.

Grote doodse vensters staren late wandelaars aan.

Een lichtpuntje hier en daar tovert een warm gevoel tussen de ‘uitgedoofde vensters’ en herinnert me eraan dat er misschien nog een woontoekomst is voor al deze panden.

Gepassioneerd door architectuur, kijk ik graag omhoog.

En zo herkende ik al pareltjes van gekende Oostendse architecten

Sommige van die panden zijn erfgoed, niettemin bevinden ze zich in een alarmerende toestand.

Zou het geen unieke uitdaging zijn voor aannemers en architecten om leven te blazen in al die lege lagen boven de ‘commercie’?

Is Coronatijd geen uitgelezen moment om ‘echt leven’ in het centrum te brengen?

De e-commerce en de corona eisen hun tol.

Is dit niet hét moment om ‘business as usual’ inzake winkelopbouw, winkeloppervlakte eens grondig onder de loep te nemen.

Soms bekruipt mij de goesting om een architectuurwedstrijd leven in te blazen!

Zeg nu zelf, Is zoveel gevelbreedte echt nodig, kan er geen leuke inventieve toegang gecreëerd worden naar de bovenliggende woonlagen? 

Sommige panden hebben zelfs een toegangsmogelijkheid in een andere straat, denken we aan de Kapellestraat en de achterliggende Lijnwaadstraat;.

Het schitterend art nouveau geheel met 5 winkels in de Adolf Buylstraat  (recent gerenoveerd) uitlopend in de St.-Sebastiaanstraat in gelijkaardige rijhuizen met eenzelfde gevelopbouw en versiering, maar jammergenoeg helemaal verloederd.

Boven de gerenoveerde gevels van dit Art Nouveaupand in A Buylstraat staren de vuile lege ramen je aan… Renovatiegeld besteed zonder ziel en zonder aandacht voor stedelijke noden…Van ‘tristesse’ gesproken!

Zou dit niet dé uitdaging geweest zijn om deze bestaande huizen, ECHT intern te renoveren tot leefbare appartementen . 

Uiteraard een uitdaging van een andere aard dan een nieuwbouw neer te zetten.  Maar dan wel één met maatschappelijke meerwaarde: een geklasseerd pand komt pas echt tot leven, wanneer ze onderdak biedt aan vele verschillende levensvormen.

Oostende heeft nood aan leefbare en betaalbare bewoning voor haar eigen bewoners.

Bovendien is niets efficiënter voor de veiligheid dan bewoning in de de winkelstraten.

Er zijn niet alleen betaalbare woningen nodig , maar ook diversiteit in het aanbod, zeker in het centrum. Goed voor de mobiliteit, alles is  binnen handbereik.

Gewaardeerde buitenruimte kan altijd gecreëerd worden door een al dan niet inpandig terras in het pand zelf te creëren.

Zo blijf ik fantaseren… In mijn dromen schep ik nieuw leven in al die prachtige leegstaande panden…

Teken je mee plannen uit?

Maken we samen plaats voor meer lichtjes, een plaats voor zovelen …

Mady Vion

liliane cornelis

SPIEGELTJE, SPIEGELTJE

Ik heb een geheim. Ik ben niet mezelf vandaag. Nog meer dan de andere dagen word ik geconfronteerd met de triestheid van mijn bestaan. Zelfs mijn spiegelbeeld probeert me te ontlopen. Fysiek is hij zo dicht bij me dat ik hem zou kunnen aanraken. Maar de spanning is voelbaar en zijn houding illusieloos.

Hij beweert dat ik ziek ben. Hoe absurd. Het voelt eerder surreëel, alsof een buitenaards wezen mijn leven overneemt. En ik tot bewegingsloosheid gedwongen word. Pathetisch noemt hij mijn gedrag. Hij heeft er schoon genoeg van.

Ondanks zijn onbegrip zou ik hem deelgenoot willen maken van wat er in mij omgaat, maar ik ben bang mijn mond open te doen. Ook betwijfel ik of het verstandig is daar met hem over te spreken. Want soms is het alsof ik voor een gesloten poort sta, dat hij halsstarrig weigert mee te gaan in mijn gevoelens. Ook al interesseert het hem geen barst, toch wil ik hem toevertrouwen dat ik met de gedachte speel mijn leven een enorme ommezwaai te geven. Een uitweg uit de eenzaamheid zoeken en vertrekken vanaf nul.

Aangekomen op dit punt overvalt vrees me. Er doemen beelden op die ik niet helemaal kan bevatten. In wezen is het alsof ik dreig opgeslokt te worden in woest water vol draaikolken.

Het is alsof mijn spiegelbeeld mijn gedachten raadt. Doch hij zegt niets, vraagt niets. Hij blijft alleen staan, roerloos, en kijkt me recht in de ogen. Plots staat er een alwetende blik in zijn glazen ogen alsof hij ervan uitgaat dat alles wat ik doe toch op een fiasco uitdraait. 

Wanneer ik hem zo zie staan voelt het als een steek in mijn rug. Waarom zegt hij niets? Wat beteken ik voor hem? Vraag ik teveel van hem?

Genoeg! Genoeg! Schreeuw ik. Kom bij me! Raak me aan! Ik moet je voelen! Ik wil niet alleen zijn!

Als ik dichterbij kom bewasemt mijn adem zijn gezicht. Door de waas zie ik zijn ogen groot en breekbaar worden als Venetiaans glas. Druppels trekken grillige lijnen. Ik vaag ze weg tot zijn beeld verdampt alsof hij nooit heeft bestaan.

Ik wacht, ik hoop. Ondertussen jagen donkere wolken elkaar na.

En terwijl ik mezelf zo goed herinner als een man die in gezelschap schitterde, zit ik hier als een kwijnende kantoorplant in een desolaat landschap. Ik ben een vreemde voor mezelf geworden.

En in die ijzingwekkende stilte zit hij als een geestverschijning tegenover mij. Daarbij is zijn lichaam half afgewend. Zijn lichaamstaal is een niet te missen boodschap. Hij wil met rust gelaten worden en wijst elke vorm van toenadering af. Het maakt op mij de indruk dat hij me heeft afgeschreven en me uit zijn leven verwijderd heeft. En eens te meer laat hij me alleen en gekwetst achter. 

Wanhoop laait in me op. Verzwijgt hij iets? Of wil hij me straffen? Ik druk de handen tegen mijn gezicht. Beseft hij niet wat er met mij aan het gebeuren is? Merkt hij niet hoe ik machteloos word opgeslokt door de eenzaamheid, dat ik hem hoe langer hoe meer begin te missen?

Intussen is mijn stemming tot een dieptepunt gedaald. Onuitgesproken woorden zorgen voor kilte. Ik ben zijn onverschilligheid zat. En tegelijk stik ik van zelfmedelijden. Ik ben bang. Wat gebeurt er toch met mij? Waarom, waarom sta ik toe dat hij me zo ziet? Waar is mijn trots? Ik kan niets meer, en ik weet het!

Ik spreek mezelf vermanend toe. Zwakkeling, sta op! Zet de zaken voor jezelf op een rijtje. Zoek uit wat je wil en welke de juiste weg is om te nemen.

Ik kan de weg wel dromen. Ik weet hoe het moet. Weg. Hier vandaan. Weg uit dit huis. De weg inslaan die ik al zo vaak heb willen inslaan. De weg naar een nieuw leven. Doch kunnen wij zoals vroeger hierover samen een beslissing nemen? Die vraag houdt me bezig. Want ik ben tot de ontdekking gekomen dat onze zielen zich geleidelijk van elkaar losmaken. Al die vruchteloze signalen en genegeerde boodschappen. Toch wil ik niet toegeven aan het gevoel van afscheid.

Opstandig roep ik tegen de vent in de spiegel: ‘Sluit me niet uit. Geef me een teken. Geef me iets, wat dan ook!’

Maar nauwelijks voor het oog zichtbaar krijgt zijn blik iets wazig. Hij zucht. De zucht betekent het einde van onze conversatie. En dat zegt genoeg over mijn miserabel eenzaam leven. Want omgeven door de stilte drijft hij langzaam maar onverbiddelijk van me weg. Terwijl ik dit schrijf kan ik aan niets anders denken. Verdomd, ik kan er niet meer tegen nog maanden met dezelfde angsten te moeten worstelen. Kortom, ik moet durven onder ogen zien dat de flow eruit is, dat ik op het punt sta te verliezen.

Daarom besluit ik tot actie over te gaan. Ik wil hem aanraken. Zijn huid voelen. Hongerig doch niet te gulzig, want ik wil hem niet bruuskeren, strek ik mijn hand naar hem uit. Hij verstart, krimpt ineen. Ik raak overstuur. Op de koop toe krijg ik geen lucht. Ik word omsingeld door steile bergen begroeid met donkere dennenbomen. Plotseling krijg ik een ijl gevoel, alsof de wereld buitelt en op zijn kop staat. Het zweet parelt op mijn bovenlip. Ik wil lucht. Heel snel ga ik naar buiten. Ik draai me om. Even sta ik luisterend stil. Doch hij is verdwenen. 

En dat is het moment waarop het me duidelijk wordt dat ik moet ontsnappen aan de valkuil, en anders gaan denken.

peter lenaerts

Een beleefd paar

Kortverhaal

Peter Lenaerts

Ik ben een oude man.

U zegt, u ziet er nog goed uit, maar ik moet u onderbreken. U dringt aan en denkt dat ik tijd genoeg heb.

Oude mannen hebben nu eenmaal tijd genoeg.

Ik niet.

Ik probeer u ‘ jaren’ te vertellen.

De kwestie gaat vooral mij aan en heeft voor u misschien niet veel om het lijf. Maar toch wil ik u vragen eerst stil naar me te luisteren voor u oordeelt.

Het zij zo. Ik spreek u aan, een vreemde, en hoop dat u me niet telkens in de rede zult vallen.

Ik heb al geluiden genoeg in mijn hoofd.

De laatste weken hoor ik steeds geluiden. Ik kan ze wel thuisbrengen en waarschijnlijk kent u ze ook: de radio die ’s nachts in de jaren tachtig zijn programma’s sluit terwijl de ontvanger hoge tonen blijft uitzenden. Welnu dat is precies het geluid dat ik nu hoor. De laatste uren worden de hoge pieptonen sterker en aldra zal ik dat schrille geluid niet meer kunnen overstemmen.

Vandaar dat ik u, een vreemde, aanspreek.

U moet horen, ik had een vrouw, een goede, mooie vrouw. Vergeef me deze eenvoudige woorden, ik weet het wel, voor u zijn ze van minder betekenis, maar met deze vrouw heb ik zestig jaar van mijn leven hier in Oostende gedeeld op de Albert I Promenade. We hebben elkaar hier leren kennen in de rust van deze Maria Hendrika park. Precies op dit bankje waar we nu zitten. We kenden elkaar nog niet maar waren onder de indruk van deze oase in Oostende.

Het was de natuur die ons bij elkaar koos, niet wij. We staarden vanop dit bankje ademloos, zwegen, af en toe wezen we naar iets, amper praten. We wisten toen nog net dat als we naar een boom wezen we eigenlijk naar elkaar wezen.

En toen is het gebeurd;                                    Deze tuin als een tuin van Eden koos ons uit.

En als ik dat nu zo zeg, moet u wat ik u vertel in die zestig jaar zien.

Die vrouw, mijn vrouw, had zich voorgenomen me gelukkig te maken (dat heeft ze ook gedaan), en ik dacht dat ik ook een manier wist om haar gelukkig te maken. Ik was onstuimiger in die dagen en kon me niet zomaar neerleggen bij haar eenvoud.

Ik zal het u wat omstandiger uitleggen.

Op een goede dag, we waren toen twintig jaar getrouwd, hadden we het niet meer zo voor elkaar.

Niet dat we gingen scheiden, dat behoorde toen niet tot ons leven, maar we zochten beiden weer onze gewoontes op die we hanteerden voor ons huwelijk. We meden elkaar wat, en als mijn vrouw ging slapen bleef ik wat langer op om te verwijlen bij gedachten die ik niet kreeg tijdens haar aanwezigheid.

Zij, van haar kant, stond ’s morgens vroeger op, en ik kan me voorstellen dat zij dan ook dingen deed waar ik geen weet van had.

U vindt dat misschien raar, maar u moet zich voorstellen dat er nog geen economische crisis was en we tijd te over hadden. Alles verliep ook langzamer.

Maar ik verveel u.

U leeft in deze tijd.

Ik bedoel alleen maar dat we naast elkaar ook onszelf hadden teruggevonden. Misschien ten nadele van elkaar.

Dat wisten we op dat moment, na twintig jaar huwelijk niet. Het overviel ons als een verrassing, een ontnuchtering: tot op dat moment had geen van beiden verwacht dat er nog andere momenten buiten elkaar bestonden die ons zouden kunnen bekoren.

Het is toen dat mijn vrouw me vertelde dat ze me gelukkig wilde maken.

Ze vertelde dat zeer spontaan, in een taal die nog geen kennis had van de huidige ‘ relatieproblemen’.

Ze fluisterde dat bijna maar zeer goed hoorbaar, met een accent dat getuigde van een diepe gevoeligheid.

Ze droeg toen een zwart mantelpakje, ik zie haar nog voor me, met de rug naar de piano waar ze langs Chopin heen, op het idee was gekomen.

Ik zat in de zetel en merkte de verborgen tranen in haar ogen. Ik kende dat gevoel, ik had het zelf gevoeld, diezelfde avond: ik las een boek en af en toe had ik, bij het beluisteren van de zachte muziek, bedacht: wat is het toch dat ons van  elkaar scheidt?

Ik weet nog dat ik zin had haar aan de zwarte vleugel bij de schouders te nemen, maar ik bleef zitten. Waarom? 

Ik keek weg toen ze vertelde dat ze me gelukkig wilde maken. Mijn oog viel op het ingebonden boek dat ik pas gekocht had en welk ik nu hier in de hand draag. U ziet het, het is een duur kladschrift dat ik me die dag had aangeschaft om gedachten buiten mijn vrouw om in te noteren. Om aantekeningen te maken als zij zich al te bed had begeven.

U kent het misschien, we leiden twee levens:

hetgeen aan ons voorbijgaat en hetgeen we denken dat aan ons voorbijgaat.

Het laatste zou ik in het kladschrift noteren.

Ik stond op en, waarom weet ik niet meer, nam het boek van het rek.

Ik zette me in de zetel en begon erin te bladeren.

Mijn vrouw keek me aan en vroeg stil

“ Waarom zeg je niets?”

Ik antwoordde niet.

Ze keerde zich af en zo zaten we tijd te zwijgen met alleen het zacht geschuifel van de bladzijden die ik overliep.

Ik bedacht wat ik er allemaal in kon schrijven en kwam tot de schrikwekkende conclusie dat het heel wat was.

Het schrikwekkende was dat al die gedachten niets met mijn vrouw te maken hadden maar wel met twijfels, verlangens naar andere bekenden, onbekenden die ik wou ontmoeten, naar dingen die ik nooit met haar zou kunnen delen.

Plots sloeg ik het boek toe en zei:

‘Liefste!’ 

Vaak spraken we elkaar aan in die zin. Het verleende ons een warm gevoel.

‘Ik wou je vragen of je dit boek dat ik hier in mijn handen heb en op dit boekenrek leg, nooit zou willen inkijken. Het bevat gegevens van een leven dat ik leid buiten jou. Omdat ik je ook gelukkig wil maken, vind ik het beter dat je het niet leest.’

Ik ben zeker dat mijn vrouw het boek in de jaren herhaaldelijk van het rek heeft genomen.

Ondanks mijn verbod heeft ze het regelmatig ingekeken.

Ik neem het haar niet kwalijk, we waren jonger toen en nog nieuwsgierig naar wat de ander verborg. En toch is het juist dit boek dat ons gelukkig heeft gemaakt.

Op avonden, wanneer we het moeilijk hadden, wanneer we elkaar niet konden bereiken, nam ik het boek vaak van het rek en ging erin zitten lezen.

Zij in een andere zetel, met een breiwerkje, welwillend.

Af en toe keek ze dan op en vroeg:

‘Gaan we nog niet slapen?’

‘Nog even, liefste, nog even,’ antwoordde ik dan afwezig.

Zo zijn er uren in ons leven voorbijgegaan.

Mijn vrouw is nu dood en ik zal weldra sterven.

Ik wist niet wat ik met het boek moest aanvangen en daarom dacht ik zopas: Ik geef het aan die jongeman op deze bank in dit prachtige park.

Hier met een prachtig zicht van op dit bankje, waar ik ooit mijn vrouw heb leren kennen en waar ik heb gezien dat u zojuist een afspraak hebt versierd met een aardig blond meisje. Ik geef u het boek, en u moet het later maar eens lezen, als u samen bent en als u zich triest voelt, als u denkt dat het leven u tekort doet, leest u het dan.

Met deze laatste woorden stond de oude man moeizaam op en nam schuchter ineengedoken afscheid.

Ik schudde hem dom de hand en hij wenste me nog vanonder zijn versleten hoed warmte in mijn leven.

Op de bank naast me lag het dikke oude boek.

Ik kon me niet weerhouden het open te slaan. De oude bladzijden waren vergeeld en nog van dat dik papier dat het voor ons stadsmensen zo aantrekkelijk maakt.

Alle bladzijden waren genummerd met data en uren, maar er stond niets in geschreven.

Ik dacht aan de lange momenten die ze samen hadden doorgebracht.

De man de lege bladzijden omslaand, en de vrouw die wist dat er niets instond, maar beiden welwillend.